Volle poëziezolder voor Speliers

De presentatie van het nummer 155 van Deux ex Machina over de poëzie van Hedwig Speliers en de voorstelling van zijn recentste bundel liet de poëziezolder van het het poëziecentrum helemaal vol lopen. Er moesten vele extra stoelen worden aangesleept. Het is een gesmaakte middag geworden. De reacties waren zeer positief. Bij een glaasje werd er nog duchtig nagepraat, heel wat gekocht en nog meer gesigneerd.

speliers presesentatie

Op de foto klokgewijze: de zaal een tiental minuten voor de aanvang, inleider Jan Meier, verteller Willem Vermandere, Peter Theunynck die een spitante laudatio hield, centraal Hedwig Speliers die uit zijn nieuwe bundel voorlas, en de dichters Steven Grauwmans (links), Inge Braeckman en Lies Van Gasse (rechts onder) die uit eigen werk en uit de poëzie van Speliers voorlazen.

 

Gedichten van Hedwig Speliers – slot –

foto interview 2In dit laatste bericht selecteren we enkele gedichten uit de nieuwe verzameling Als God in Frankrijk die zaterdag wordt voorgesteld, samen met het Deus ex Machinanummer over de poëzie en poëtica van Hedwig Speliers. Die presentatie heeft plaats op 27 februari om 16u in het poëziecentrum in Gent. Het volledige programma vindt u hier. De toegang is gratis.

Deze verzameling Franse reisgedichten bevat de al gepubliceerde bundels Suites Françaises en Len de l’el. Hier zijn zes extra suites opgenomen die niet in Suites Françaises stonden. Occitaans dagboek sluit nauw aan bij Len de l’el.
Moissac. Mijn middeleeuwen
wordt hier voor het eerste gepubliceerd, net als de bundel Reis naar Rebeyrolle, een hulde aan de moderne schilder Paul Rebeyrolle.

De eenvoudige zegging en de rol van herhaling maken deze gedichten verrassend toegankelijk. De vormgeving is evenwel strak gehouden en dat is een aspect dat zowat alle poëzie van Speliers kenmerkt.

 

Huismuziek (uit Occitaans dagboek)

‘O matroosje lief, breng mij over naar de oever’,
zingt het mooiste van de meisjes alle drie
en de matroos legt haar lief op het bed
van de oever en heeft haar alom lichamelijk lief,
liefde ons bekend telkens Vincent Dumestre
de eerste tonen tokkelt op zijn theorbe.
We horen water door de muren stromen,
we horen gras aan de oevers groeien,
door deuren en ramen loopt het hart vol
van zijn akkoorden en onze ziel gaat smelten
bij zoveel moois, terwijl matroos en meisje
de liefde plegen onder de lakens van de lucht.


Kapiteel van de Kruisverheffing
(uit Moissac. Mijn middeleeuwen)

Wat voor zin het had. Wat voor zin het heeft.
Spierkracht heft het kruis op en op het kruis
de man en op de man de krans van wonden.
Verwijderd van de heuvels, de bewandelde
vergezichten en de zonomrande horizont.
Rijkommanteld staan de engelen onder
het kruishout, vleugellam van het verdriet.
In koren heffen zij hun klaagzang aan
op de verloren dood. Uw offer om niet.


R4
(uit Reis naar Rebeyrolle)

Grete is een meisje, ooit een meisje gretig mooi
doch thans een volgevreten gans. Alle rijkdom
sleept ze met zich mede: salaris, ziekenfonds,
ontmaagde slaap en wakkere dividenden.
Aan de armen van haar man weegt zij als lood,
hij kijkt naar de overkant. Kant van het kind
dat zij was, opgetut en knap voor één moment.
Grete was een meisje dat op een meisje leek, ooit
eens Grete heette of hoe dan ook gretig mooi.
Waar balansen overhellen, weet men nooit.

Gedichten van Hedwig Speliers -18 –

Voorstelling Speliersnummer en boekvoorstelling ‘Als God in Frankrijk’  27/02 16u in poëziecentrum.

foto interview 2Deze laatste terugblik op Speliers’ poëzie sluit af met een wijdlopig reisgedicht uit de bundel Len de L’el en een gedicht uit zijn periode als officieus stadsdichter van Brugge.
Hebt u zin om meer gedichten van Speliers te ontdekken, dan vindt u in afwachting van de publicatie van zijn verzamelde gedichten uw gading in de twee bloemlezingen die van zijn werk zijn verschenen: Ongehoord (1997) en het nog altijd in de boekhandel verkrijgbare Fortuna’s Lieveling (2011). Bijna alle gedichten die we hier hebben gebloemleesd komen uit die laatste verzameling die gedichten bevat uit zowel gepubliceerd als ongepubliceerd werk uit de periode 1956-2011. Die bloemlezing is samengesteld en ingeleid door Peter Theunynck en werd uitgegeven door PoëzieCentrum.

 

De dood van Victoire-Gertrude Fontanilles (Len de L’el)
De moeder heeft haar stem onder de steen gelegd,
ze neemt afscheid zoals helder water aan de bron
dat onder gras en snoeihout afscheid neemt.
Ze laat verweesden achter en een heilig meisje;
haar hand verlaat de gevelde fazant, het konijn
dat ze met een nekslag doodde, het zoete lam
dat ze behandelde als kind. Ze aait de leegte
die haar meeneemt in haar heuvelende verte.

De moeder metst de eerste steen van droefheid
in de kamer, de haard verwerpt zijn roet,
een kookpot kreunt in zijn gekerfde hengsels.
De eiken tafel telt één plaats minder, één stoel
laat zich verrassen door afwezigheid. Schotels
worden niet langer doorgeschoven en schalen
tellen minder vruchten. Eén appel roerloos
en zonder vingers die zijn vorm vertalen.

De kist vertrekt op zes gekneusde schouders
naar het dorp, kraaien krassen en de klepel
verwondt het torentje tussen het struikgewas.
Palm drupt zijn ochtendtranen, traagheid
kent geen uitstel. Verdriet zoekt de ooghoek
van alle omstanders en de bossen zwijgen
in hun vogels, de bermen in hun krekels.
De mens is hier voorbij de mens. O dood!

 

Winter in Brugge
Lang al blikken bezadigde burgers
aan deuren en dorpels in Brugge,
lang al lippen zij de kraagjes schuim
van hun geschiedenis, oud geworden
als hun gebouwen. Hun zielen
verkalkt als kantige kantelen.

Tot verloren brood verkorsten zij
in de koude kleren van het verleden,
kortademig ademend in het tochtgat
van het Zwin. Hun harten verweekt
in het slik van een dichtslibbende zee.

Alles aan Brugge is Brugge, de reien
waar zwanen hun zwarte water slurpen,
de bruggen die met bultige ruggen
de oude straten oversteken. Elke brug
een brug te ver, net geen brug genoeg
voor virtuele middeleeuwen:

ridders op schimmen van schimmels,
in uitgerafelde mantels en total loss
verpakken freules hun verwelkte blos.
Maliënkolders hangen hun schakels
te roesten om knoestige schouders.

Op het rumoer na van lijzige limousines,
bussen van de Lijn, bellen van fietsers
en baksteenrode schouwburgdaken
is de stad een dichtgespijkerde kast.
Herkauwen zijn bewoners met z’n allen
de kruimels die van Perm tot Parma
talrijk van de tafelen vallen.

In Brugge wintert het al eeuwen.
Al eeuwen wintert het in Brugge.

Gedichten van Hedwig Speliers -17 –

Voorstelling Speliersnummer en boekvoorstelling ‘Als God in Frankrijk’  27/02 16u in poëziecentrum.

foto interview 2In 2007 verscheen de bundel Engelen geduld, voorlopig Speliers’ laatste klassieke bundel gestructureerd rond het brede beeld van de engelen in allerlei variaties en verschijningen. Later volgen er nog enkele boeken zoals de mooie bundel naar aanleiding van een tentoonstelling over het werk van Elias of de reisgedichten verzameld in de tweetalige editie Len de l’el.  Net zoals de gedichten verzameld in De stem van de stad die hij schreef als (officieus) stadsdichter van Brugge, zijn dit thematisch geordende gelegenheidsgedichten, geen strak gestructureerde bundels. Maar daarover meer de volgende keer.

 

Engelachtig

Kom Giotto, schilder mij je zelfportret
zodat ik mij in jou herken: engelen beamen
je gedrongen hoofd, je korte dikke nek,
je zware kaaklijn en je grote koeienogen.

Kom Giotto, kauw je kiezen stuk
op je penseel, drink diep door,
je botten dragen sporen van arsenicum,
lood, aluminium, mangaan en zink.
Wie schilderen kan, kent verfpigment
en kleurrijke schakering van de dood.

Kom Giotto, schilder mij meer mens dan engel
in het blauw van Maria’s mantel, azuriet
dat blauw in taal verandert. Taal in lied.
———-
Engelenvaart

Sneeuwblind onder hun witte vleugeloksels
tillen zij mij op, eerst bij mijn linkerbeen
en dan bij mijn rechter. Zij zuigen in de trechter
van de aarde mijn lichaam mee tot hemel nadert.

Dan pas wordt het feest: een kring van engelen
duizelt uit mijn hoofd, ze zingen hun kringen
open en hun geklapwiek is muziek van De Rore.

Zie, ze staan open de hemelpoorten
op gezandstraalde vertes en halleluja’s
lachen uit de monden van het heilig koor.

Ja, ontegensprekelijk is dit de hemel
die ik door mijn aardse zorg verloor.

Gedichten van Hedwig Speliers -16 –

Voorstelling Speliersnummer en boekvoorstelling ‘Als God in Frankrijk’foto interview 2 27/02 16u in poëziecentrum.

Heen (2004) is zonder meer Speliers beste bundel uit zijn milde periode. In deze bundel wordt de sterke structurering en de strikte vorm (gedichten van 12 regels in 3 kwatrijnen) van de vroegere bundels gecombineerd met een open, minder barokke zegging. Een aanrader.

Reiziger

Schaduw van beschaving schuift
met het verdwijnende perron,
ochtendzwart op de ramen
schuift mee. Als alles wit wordt

achter de ogen en wind wakkert
in de Talmoed van de dag en
alle verlangen langs de spoorweg
versmoort in het eigen licht

kijk ik doorheen het ijsgezicht
van de man in de reiziger, ik ruik
aan de taal van zijn zwijgende stem
hoe de dood in zijn handen staat.
——–

Déjà vu

Ik zag je voor het eerst voor ik je had gezien,
je stond onder de klok die later zou slaan,
je stond voorbij de brug waarover ik liep.
Treinen stortten geraas van keien op de rails.

Je reist een eind met mij mee, een hoever
weet ik niet hoewel ik weet dat je als reisgezel
een aantal woorden aan mij hebt toegevoegd,
een aantal zinnen uit mij hebt genomen.

Nog trager dan ik dacht haalde ik je in,
je was nog nauwelijks van mij
verwijderd, toen ik de kleuren zag
waarin je voor de tweede keer verdween.
——–

Broer

Hij is gestorven in een vreemde taal.
Het land waarin hij leefde is niet,
de tafel waaraan hij zat was het hout
dat in de bergen groen was. En hij stierf.

Hij is gestorven in een vreemde taal.
Wat hij zeggen wou, bleef liggen
in losse letters, in etensresten.
Hij sliep tussen woord en woldraad.

Hij is gestorven in een vreemde taal.
Van de stad waarin hij liefhad
bestond alleen de plattegrond.
Zoveel oorlog was tussen ons.

 

Gedichten van Hedwig Speliers -15 –

foto interview 2Voorstelling Speliersnummer en boekvoorstelling ‘Als God in Frankrijk’ 27/02 16u in poëziecentrum.

Suites françaises (2001) sluit aan bij de ongepubliceerde bundel Als ik val wordt ik een Hongaarse vogel (1973). Allebei zijn het reisbundels en dus inherent enigszins beschrijvend en anekdotisch van aard. Met deze bundel wordt de ‘strenge’ periode van de dichter definitief afgesloten. De eigen, sterk formele poëzievisie waarin het anekdotische geheel in het verdomhoekje werd geplaatst, wordt definitief afgesloten. De dichter is milder geworden voor zichzelf, maar blijft ook zichzelf: uit de anekdote ontspringt heel vaak de metaforische band met de eigen schriftuur.

Fontaine de Vaucluse

Ik schrijf met zijn hand, brief, gedicht
en kijk met zijn blik in het middaglicht
naar het rotsmassief dat ons omringt.

Ik neem zijn pen en zijn heldere inkt
voor het sonnet, het ultieme Lauralied.
De blik wijkt af op rots en troglodiet
en zie, libellen blauwen op het wier.

Al verblijf ik elders, ik ben hier.
———

Rustrel

Vertel me welke god met welke moker
hier zijn weg hakt tussen rots en oker,
hij die in het blauwe hemelatelier
het blok gedeeld tot beeld veredelt.

Vorm na vorm viriel uit steen gekerfd
heb ik van die god de durf geërfd,
het oordeel van de mens opzij gezet.
Met metaforen hard en onbesmet.
———
 
Mont Majour

Als kraaien haperen aan de hoogte
en met de mistral huilen, schuilen
wij als monnik in een pij van steen –

en wij wachten, wachten op de warmte
en om te bidden zoeken wij de hitte
van Gods stem. Wij aanroepen Hem
in de kruisgang tussen plant en slang.

Arduin wordt adem. Adam stam.

Gedichten van Hedwig Speliers -14 –

foto interview 2

Voorstelling Speliersnummer en boekvoorstelling ‘Als God in Frankrijk’ 27/02 16u in poëziecentrum.

Het oog van Hölderlin ontstaat over een periode van ruim tien jaar, maar wordt pas in 1994 gepubliceerd. De bundel bestaat uit vijf vrij lange gedichten en sluit zo aan bij de eerste bundels die ook een aantal langere gedichten bevatten. Die gedichten zijn onderling behoorlijk verschillend. Zij wijzen tegelijk terug naar het formalisme waaruit hij zich langzaam aan het los maken is en vooruit naar een ietwat lossere vorm, zoals die in Bel-étage (1992) voor het eerst duidelijk gestalte krijgt. Die bundel vertrekt van een zeer concrete werkelijkheid: het opgeknapte oude huis in Oostende  waarnaar de dichter is verhuisd. De gedichten krijgen meestal concrete titels.

Uit ‘Logo revised’ (Het oog van Hölderlin)

De dag gaat nauwelijks open en toe
en toch kijkt zij haar modelkind na.
Het klaart nauwelijks op aan de kim,
zij ziet slechts een gordel van hagel.
            
Daarin verdwijnt het, richt het zich op
en tooit zich met verdwaalde veren.
Het wentelt zich in woorden, het wordt
door een dichterlijk begin overrompeld.
        
Hij staat er in zijn naakte staat,
een pen pal in zijn hand geklemd
terwijl hij van terrassen daalt,
de trappen bij elke trede telt.            
            
Hij, in de dagrest van de droom
zoekt zijn gading en vindt zijn gade,
zij vijlt de nagels voor de ingreep
in zijn bazig bezig zijnde vlees. 
 

Uit Bel-étage

Bel-étage

Honinghoge smaken, amandelspijs
en zoet om proeven de sukade –

tussen koffie en cognac richt de dag
zich in de dag rechtop en wil het jaar
uit het jaar getreden Nieuwjaar worden.

Pachelbel blijft tegen het plafond
in de fluweelklank van zijn canon
hangen. Voldaan is ons verlangen.
——–

Baadstertjes van biscuit

Haast niet te vatten door de hand
want van biscuit en hoogst fragiel

de beide baadstertjes nabij de vaas
van Frans kristal; ze lijken zusjes
zoals ze zedig met de rode mutsjes
hun lichaam steunen op de hiel,

bevraagtekende verhalen uit de dunne
kersenmondjes blazen. Anekdotisch schriel.
——–

Verleden

Ze zegt: Mozart is mooi en niet te geloven
hoe mooi de Mondschein is van Beethoven,

maar zij luistert niet. Alleen de luister
van de woorden beluistert ze en beluistert
het liefst zichzelf, van gedachten en dromen
een continuüm van klanken. Klankenstromen.

Antje en ikzelf waren haar vaag een vlaag
van lettergrepen, als stof zo neergezet.
Zij sprak geschiedenis, veertienachttien.

Op al wat later kwam, heeft ze niet gelet.
De decennia van daarna niet meer gezien.

Gedichten van Hedwig Speliers -13 –

foto interview 2Speliers beschouwt zijn bundel Villers-la-Ville als één van de hoogtepunten in zijn oeuvre. Het is een formeel bijzonder strak opgezette bundel. Hij bestaat uit een lange reeks ongenummerde zevenregelige gedichten zonder paginering, zonder titel, zonder leestekens en witregels, waarvan elke regel met een hoofdletter begint. De gedichten zijn strofen in één lang gedicht.

De bundel vormt een formeel hoogtepunt in de reeks vanaf Dreyfus in het dorp met de karakteristieke korte, vaak erg gestolde gedichten. De religieuze thematiek die een belangrijke rol speelt in Speliers’ werk, krijgt hier de centrale plaats. Het scriptorium van de monnik wordt symbool voor de werkplek van de dichter. In later werk wordt de strakke vorm en structuur langzaam losser en de gedichten toegankelijker.

Peter Theunynck oordeelt in zijn inleiding tot de bloemlezing Fortuna’s lieveling (2011, Poëziecentrum) dat de barokke, ingekookte stijl af en toe de intrinsieke kwaliteit van het werk verdonkeremaant: Minimale klankverschuivingen, hardnekkige herhalingen, inversie, alliteratie en assonantie blijven de boventoon voeren. De barokke overdaad aan klanktechnische middelen lijkt het effect van de schitterende metaforen in de bundel soms in de weg te staan. (p. 12)

Oordeel vooral zelf:

Inderdaad verhalen deze beelden ons
Van een gebied dat je op de rugkant
Van een blauwe gans bereikt Tussen
Duif en buizerd kent de wolkenstoet
Zijn kreeftengang en sterft de wind
In de trage trechters van de winde
Woord dat op het blad de dood bereikt
———-

Stijgen naar de oppervlakte van lippen
Van lippen zwijgende stijgen de woorden
En ze beeft als een vogeltje in de winter
Dat beeft zoals ze vogeltje is Winter
Die huilt in zijn vlokken in zijn winden
Die huilen uit de sneeuw van de hemel
Waaruit zij zich losmaakt en vrouw wordt
———-
 
Men zegt ook dingen door te zwijgen
Door dingen te verzwijgen die geen mond
Gezegd krijgt in het krijt van de ochtend
Te staan om de avond in te halen Zons
Ondergang in silhouetten van zee en
In zilver van stilte een mantel op de schouders
En een lichaam dat zijn lichaam verlaat

Voorstelling Speliersnummer en nieuwe bundel in het poëziecentrum

DEM_155_Cover_Def_67-page-001Naar aanleiding van de 80ste verjaardag van Hedwig Speliers heeft het literaire tijdschrift Deus ex Machina een nummer gewijd aan Speliers’ poëzie en poëzietheorie. Deus ex Machina en uitgeverij P. nodigen u graag uit op de voorstelling van het nummer en de nieuwe bundel van Speliers Als God in Frankrijk. Die heeft plaats op zaterdag 27 februari om 16 u op de zolder van het poëziecentrum in Gent (Vrijdagsmarkt 36). Met o.m. Willem Vermandere (muziek en zang) en de dichters Hedwig Speliers, Inge Braeckman, Steven Graauwmans en Lies Van Gasse (voordracht).

Het programma ziet er als volgt uit:

  • 16u verwelkoming en korte voorstelling Speliersnummer (Jan M. Meier) en bundel ‘Als God in Frankrijk’ (Leo Peeraer, uitg. P)
  • 16u10 Willem Vermandere vertelt over zijn vriendschap met Speliers en zingt
  • 16u30 ‘laudatio’ door Peter Theunynck over Speliers als dichter, essayist, biograaf en criticus. Aansluitend korte voorstelling van Speliers’ nieuwe bundel Als God in Frankrijk
  • 16u45 Leo Peeraer overhandigt eerste ex. aan Speliers, Hedwig Speliers leest voor uit de nieuwe bundel
  • 17u00 dichters Inge Braeckman, Steven Graauwmans en Lies Van Gasse lezen voor uit werk van Hedwig Speliers en henzelf
  • 17u30 afsluiting –Jan M. Meier (indien voldoende tijd: mogelijkheid tot vragen)
  • receptie aangeboden door uitgeverij P.

Toegang gratis. Graag aanmelden via info@deusexmachina.be of de facebookpagina.

Willem Vermandere en Hedwig Speliers in 1973
Met Willem Vermandere (1973)

 

2015 interview 2

 

 

Gedichten van Hedwig Speliers -12 –

foto interview 2Alpestre (1986) is Speliers’ ode aan de liefde en de geliefde. In nagenoeg elke bundel komt dit thema van de liefde als positieve kracht aan bod, maar in deze bundel staat het centraal. De titelloze gedichten zijn vormelijk heel strikt gestructureerd, telkens een opeenvolging van 2-4-2 regels. Je kunt de bundel dan ook lezen als één lang strofisch opgebouwd gedicht.

 

Alpestre, edel gif – uit kruiden
kruipt de almacht van de man.

Nog drupt de zon protuberansen,
de dingen staande in zijn helder licht
polijsten de gedachten aan de dag. Ligt
zij niet met de verblijven van haar

gelaagde lichaam onder aan hem vast.
De tederste, de vreemdsoortigste last.
———–

Bundels van licht, zo ben ik omgebogen
door jouw zwaartekracht: dan als nacht

in dag en dag in nacht weer samenvloeit,
je rubensiaanse lichaam mijn lichaam schroeit
en de uren eindeloos scharnieren. In hart
en nieren nader ik tot ik in je ben, je ken

van binnenuit – jij, lichamelijke sonde
waarin ik zweef en sterf één stonde.
———–

Vroeg of laat stoten wij op een dood punt
als we praten – zo zwijgen wij onze woorden

naar elkander toe, onder wolken van zwijgen
liggen uitgehijgd onze lichamen dit zwijgen
te beamen. Een vroege vogel, een vallend blad,
het stromend water van de dood. Ook dàt.

Wij weten het vóór wij alles wisten. Land,
vóór elk van ons het land betreden had.

Gedichten van Hedwig Speliers -11 –

foto interview 2Het heraldieke dier komt uitgebreid ter sprake in Deus 155. Van het wolkje af (1980) sluit stilistisch aan bij De mens van Paracelsus, maar is wat toegankelijker opgezet. In de hier geciteerde gedichten spelen de dood en het leven, de moeder en vader versus de vrouw een wisselende, maar sterk verbonden hoofdrol.

Zij, zwijgende herhaling van de Dood.
Getekend teken, in het wit
van haar lang en langzaam huwelijksleed.

Door schaduwbeeld en deemstering
bijwijlen bijgekleurd, zij loopt
het ganzenstapje naar de stallen;
konijn en kippen kennen haar
aan haar oermoederlijk gebaar.

Zij, eenmaal epicentrum van het milde
thans zwijgzame in zilveren stilte
gestolde amalgaam van kilte.
———–

Grassen op het graf. En het gebeente
een ontstellend sterfgesteente –

de vader doet alsof, en later
onder de tertiaire lagen van het stof
verlangt hij naar zijn huis terug:
het huis dat in de velden ligt

en luistert naar de protuberansen
op glanzend serreglas. Met het gebaar
in de boomgaard van de oude notelaar.
———–

Jij maakt mijn landschap helder
in hoe de hand het landschap langzaam
langs de buitenramen sponst en zeemt

waaraan abeel en conifeer geheel
zijn helderheid ontleent. Geen zicht
kan helderder een in zicht zijn
voor als het sneeuwen wil, weldra

en alle wonden in de witste witten
dichtgedekt, de dood een onbestaande.