Gedichten van Hedwig Speliers -18 –

Voorstelling Speliersnummer en boekvoorstelling ‘Als God in Frankrijk’  27/02 16u in poëziecentrum.

foto interview 2Deze laatste terugblik op Speliers’ poëzie sluit af met een wijdlopig reisgedicht uit de bundel Len de L’el en een gedicht uit zijn periode als officieus stadsdichter van Brugge.
Hebt u zin om meer gedichten van Speliers te ontdekken, dan vindt u in afwachting van de publicatie van zijn verzamelde gedichten uw gading in de twee bloemlezingen die van zijn werk zijn verschenen: Ongehoord (1997) en het nog altijd in de boekhandel verkrijgbare Fortuna’s Lieveling (2011). Bijna alle gedichten die we hier hebben gebloemleesd komen uit die laatste verzameling die gedichten bevat uit zowel gepubliceerd als ongepubliceerd werk uit de periode 1956-2011. Die bloemlezing is samengesteld en ingeleid door Peter Theunynck en werd uitgegeven door PoëzieCentrum.

 

De dood van Victoire-Gertrude Fontanilles (Len de L’el)
De moeder heeft haar stem onder de steen gelegd,
ze neemt afscheid zoals helder water aan de bron
dat onder gras en snoeihout afscheid neemt.
Ze laat verweesden achter en een heilig meisje;
haar hand verlaat de gevelde fazant, het konijn
dat ze met een nekslag doodde, het zoete lam
dat ze behandelde als kind. Ze aait de leegte
die haar meeneemt in haar heuvelende verte.

De moeder metst de eerste steen van droefheid
in de kamer, de haard verwerpt zijn roet,
een kookpot kreunt in zijn gekerfde hengsels.
De eiken tafel telt één plaats minder, één stoel
laat zich verrassen door afwezigheid. Schotels
worden niet langer doorgeschoven en schalen
tellen minder vruchten. Eén appel roerloos
en zonder vingers die zijn vorm vertalen.

De kist vertrekt op zes gekneusde schouders
naar het dorp, kraaien krassen en de klepel
verwondt het torentje tussen het struikgewas.
Palm drupt zijn ochtendtranen, traagheid
kent geen uitstel. Verdriet zoekt de ooghoek
van alle omstanders en de bossen zwijgen
in hun vogels, de bermen in hun krekels.
De mens is hier voorbij de mens. O dood!

 

Winter in Brugge
Lang al blikken bezadigde burgers
aan deuren en dorpels in Brugge,
lang al lippen zij de kraagjes schuim
van hun geschiedenis, oud geworden
als hun gebouwen. Hun zielen
verkalkt als kantige kantelen.

Tot verloren brood verkorsten zij
in de koude kleren van het verleden,
kortademig ademend in het tochtgat
van het Zwin. Hun harten verweekt
in het slik van een dichtslibbende zee.

Alles aan Brugge is Brugge, de reien
waar zwanen hun zwarte water slurpen,
de bruggen die met bultige ruggen
de oude straten oversteken. Elke brug
een brug te ver, net geen brug genoeg
voor virtuele middeleeuwen:

ridders op schimmen van schimmels,
in uitgerafelde mantels en total loss
verpakken freules hun verwelkte blos.
Maliënkolders hangen hun schakels
te roesten om knoestige schouders.

Op het rumoer na van lijzige limousines,
bussen van de Lijn, bellen van fietsers
en baksteenrode schouwburgdaken
is de stad een dichtgespijkerde kast.
Herkauwen zijn bewoners met z’n allen
de kruimels die van Perm tot Parma
talrijk van de tafelen vallen.

In Brugge wintert het al eeuwen.
Al eeuwen wintert het in Brugge.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *