Hans Fallada, alleen in het Berlijn van de nazi’s

ZONDER EMPATHIE GEEN VERZET

EXISTENTIEEL ALLEEN IN HET BERLIJN VAN DE NAZI’S

Door Max Moragie

fallada alleen in berlijnHans Fallada sloot zich in 1933 niet aan bij de stroom auteurs die Duitsland verliet. Hij sloot zich evenmin aan bij het nazisme, zoals Gottfried Benn dat wel deed (om er zich na 1934 alweer vanaf te keren). Hij bleef in Duitsland, net als Erich Kästner, maar werd door de nazi’s niet zo hard aangepakt als Benn en Kästner en kon blijven publiceren. Dat nam niet weg dat Goebbels hem wantrouwde en de auteur zich gedwongen voelde zijn thematiek aan te passen. Het was een beetje als met de actrice Marlène Dietrich: de nazi’s wilden internationaal graag kunnen uitpakken met lievelingen van het publiek, want als élke kunstenaar van naam voor de emigratie of het zwijgen koos, stond het Duizendjarige Rijk er artistiek wel erg pover bij. Dus probeerden ze Dietrich te overreden terug te keren en lieten ze Fallada boeken publiceren die door het grote publiek gesmaakt werden. Maar het was voor Fallada ook een beetje als met Sjostakowitsch en Prokovjef, de componist die in de Sovjet-Unie bleef en degenen die er naar terugkeerde: ze ontdekten al snel dat het kunstenaarsleven in een dictatuur een zenuwslopend bestaan was. Fallada greep vaak en graag naar de fles, was ook verslaafd aan morfine en verbleef meer dan eens in een psychiatrische inrichting. Toen hij de oorlog en de dictatuur had overleefd was hij fysiek een wrak. Amper twee jaar later overleed hij in Oost-Berlijn, nog vóór de communisten hem op hun beurt voor hun karretje hadden kunnen proberen te spannen. Eén van de werken die hij naliet was de roman ‘Jeder stirbt für sich allein’.

Een stille storm

Deze postuum gepubliceerde roman kan oppervlakkig gelezen worden als een ode van het verzet van de ‘gewone man’ tegen het nazibewind. Het verhaal is gebaseerd op aktes van de Gestapo en dus even historisch als het beroemde verzet van de studenten Sofie en Hans Scholl. Het gaat in beide gevallen om papieren en niet om gewapend verzet: het verspreiden van vlugschriften die de leugenachtigheid van het bewind aantonen. Toch wordt het geleidelijk aan duidelijk dat Fallada een veel complexer beeld wilde schetsen, en er ook niet van overtuigd was dat alle vormen van verzet onder alle omstandigheden even effectief waren, laat staan gerechtvaardigd.

De belangrijkste personages zijn Otto en Anna Quangel, twee echtelieden op middelbare leeftijd die bericht krijgen dat zijn enige zoon tijdens de veldtocht tegen Frankrijk gevallen is. Zijn dood verandert uiterlijk niets aan hun leven, maar innerlijk wordt dat overhoop gezet. De zwijgzame voorman in de meubelfabriek wordt nog stiller en geleidelijk aan transformeert zijn verdriet zich in woede. Hoeveel vaders en moeders zal Hitler nog hun zonen ontnemen? Uiteindelijk geeft Otto uiting aan die woede in de tekst op een briefkaart. Deze anonieme kaart legt hij op een ochtend in het trapportaal van een groot herenhuis waarin tal van kantoren gevestigd zijn. Het is de eerste in een lange reeks. De twee daaropvolgende jaren zullen overal in Berlijn briefkaarten met staatsvijandige teksten opduiken. De Quangels menen dat ze op deze manier honderden, zo niet duizenden stadsgenoten aan het nadenken zetten en dus een stille storm van protest ontketenen. De werkelijkheid is heel anders.

              Fallada slaagt erin het benauwde perspectief van de Quangels te overstijgen door als eigenlijk hoofdpersonage van het boek het gebouw te nemen waar het echtpaar woont. Alle huurders worden als vertelperspectief gekozen, waardoor via een breed spectrum van personages ook een breed pallet aan opvattingen en karakters aan bod komt. Er is de oudere joodse dame op de bovenste verdieping, die tevergeefs wacht op de terugkeer van haar gearresteerde echtgenoot. Er is de gepensioneerde rechter, die zich letterlijk en figuurlijk heeft teruggetrokken in zijn appartement en zijn bibliotheek. Er is het nazi-gezin dat wordt geterroriseerd door de zestienjarige zoon die zó fanatiek is in zijn Hitler-trouw dat hij in staat zou zijn de eigen familieleden aan te geven bij de Gestapo. Er is de vrouwelijke postbode die probeert haar gokverslaafde en vreemdgaande echtgenoot uit huis te weren. En er is de nietsnut die als conciërge fungeert en die samen met zijn vrouw en vijf kinderen op de begane grond woont.

Domheid en gewetenloosheid

               Hans Fallada werd niet voor niets beroemd met de roman ‘Kleiner Mann, wass nun?’. Hij is op zijn best wanneer hij de gedachten en gedragingen van mensen uit de zogeheten lagere klassen beschrijft. Bijvoorbeeld de echtgenoot van de postbode, Egon Kluge, een arbeidsschuwe charmeur, die leeft op de kap van vrouwen. Domheid en gewetenloosheid gaan bij dergelijke types hand in hand. Kluge wordt verantwoordelijk voor de ondergang van zijn joodse buurvrouw, maar niet eens omdat hij een overtuigde antisemiet is, enkel omdat hij de nazi-propaganda gelooft die stelt dat de joden hebben gestolen van de Duitsers. Hij rechtvaardigt zijn daden met de uitroep: “Ik wil toch enkel terug wat ze mij ontnomen heeft?”. Dat hij hoe dan ook niets bezat en dus ook nooit kon worden bestolen komt niet in hem op. Het nazisme speelde doelbewust in op de gevoelens van minderwaardigheid waarmee dergelijke proleten behept zijn. Eenzelfde soort rechtvaardiging houdt de conciërge Borkhausen erop na voor zijn betaalde spioneren voor de Gestapo. Het leven is niet royaal voor hem geweest: hij zit opgescheept met een vrouw die geregeld de hoer speelt en als gevolg daarvan vijf kinderen heeft (slechts één ervan is – waarschijnlijk- van hem). Hij heeft dus recht op de vergoedingen die de politie hem uitkeert als beloning voor zijn verraad – en natuurlijk op de centen die zijn vrouw bij elkaar tippelt.

Zowel Kluge als Borkhausen spelen een hoofdrol in de zoektocht van commissaris Esscherich naar de zogeheten ‘Klabautermann’: de geheimzinnige briefkaartenschrijver die de Gestapo het leven zuur maakt met zijn onvindbaarheid. Want de tweehonderd handgeschreven boodschappen die de Quangels her en der in de hoofdstad deponeren komen bijna zonder uitzondering bij de Gestapo terecht. De vinders zijn doodsbang dat ze met een dergelijke kaart op zak worden betrapt en leveren deze zo snel mogelijk bij de autoriteiten in. Sommigen worden hierdoor alsnog verdacht van staatsvijandige activiteiten, anderen verdenken hun beste vrienden ervan hen op die manier een loer te hebben willen draaien. Hoe dan ook hebben de boodschappen telkens het tegenovergestelde effect van wat ze beogen. Ze verhogen de angst en brengen onschuldigen in moeilijkheden. Maar ook de Gestapo zelf heeft er de handen vol mee. De Obergruppenführer die als Esscherichs superieur is aangesteld dringt steeds harder aan op resultaat: de schrijver zet de dienst voor schut en móet opgepakt worden. De commissaris weet dat dit enkel een kwestie van tijd is. Vroeg of laat loopt de Klabautermann tegen de lamp, maar de Obergruppenführer heeft dat geduld niet. Hij tiranniseert zijn ondergeschikte, zodat deze zijsporen gaat bewandelen om maar van die druk verlost te zijn. Zo kruist zijn pad dat van Kluge en Borkhausen en via deze nietsontziende egoïsten ook dat van enkele goedbedoelende vrouwen. Voor ieder van hen betekent dit het einde van hun vrijheid, en soms ook hun leven.

Pure paniek

En ondertussen schrijft Otto Quangel elke zondagochtend rustig voort aan zijn kaarten, droomt van een stille opstand tegen de Führer en verricht verder braaf zijn werkzaamheden. In de fabriek is van meubels overgeschakeld op doodskisten, een van de weinige aanduidingen over het voor de Duitsers slechter wordende verloop van de oorlog. Hij beseft niet hoeveel geluk hij telkens weer heeft, maar tegelijk tart hij het lot steeds vaker. Het schrijven en neerleggen van kaarten wordt een verslaving, een doel op zich om een zinloos geworden bestaan nog wat betekenis te verlenen. Als hij tijdens een dienst in de fabriek per ongeluk een kaart uit zijn jas laat vallen kan hij de verleiding niet weerstaan een arbeider te bevelen hem te lezen – “Wat ligt daar? Pak dat eens op.” – en dan pas vallen hem de schellen van de ogen. Pure paniek bij de lezer in plaats van instemming en stiekem doorgeven, en vervolgens alarm in de fabriekshal. De Gestapo wordt gewaarschuwd en dat is het onvermijdelijke eind van het spel voor de Quangels.

Sterven met opgeheven hoofd

In de loop van enkele honderden bladzijden is de sympathie van de lezer voor Otto Quangel geleidelijk verminderd. Die voor commissaris Esscherich daarentegen is enigszins gegroeid. Natuurlijk, de man werkt voor de nazi’s en brengt de verkeerden achter de tralies, maar in zijn optreden is hij nooit gewelddadig en vaak zelfs billijk. Bovendien wordt hij zelf geschoffeerd door de SS officieren die hij als oude politieman boven zich moet tolereren. De confrontatie tussen Quangel en Esscherich tijdens de verhoren is het orgelpunt van de roman. Quangel ziet in dat zijn actie tot niets heeft gediend. Een hele rits mensen is erdoor in de problemen geraakt, waaronder de verloofde van zijn gestorven zoon, die als medeplichtige in de gevangenis belandt, net als echtgenoot. Maar ook de commissaris is door ‘De Zaak Klabautermann’ iets gaan inzien, namelijk dat hij jacht maakt op gewone mensen die door het bewind getroffen zijn in het meest dierbare dat ze bezitten: hun kinderen. “En wie gaat u na mij weer achter de tralies brengen?” vraagt Quangel hem brutaal. Dat, en de constante beledigingen en bedreigingen door de SS, wordt Esscherich teveel: hij pleegt zelfmoord met zijn dienstwapen. Otto Quangel daarentegen voelt zich in zijn cel bevrijd van alle lasten, geheimen en verantwoordelijkheden. Hij sterft met opgeheven hoofd. Lang was hij niet zo gelukkig en tevreden als in de weken vóór zijn executie.

               De beschrijving van die periode na de arrestatie is eigenlijk veel te uitvoerig. De roman verliest sterk aan spanning en het verhaal begint larmoyante trekjes aan te nemen. Het evenwicht tussen tragiek en humor, dat Fallada in de meer dan driehonderd bladzijden daarvoor zo fantastisch heeft weten vol te houden is weg. Want in de beschrijving van de avonturen van Borkhausen en Kluge, van de wedervaardigheden van de oudere joodse dame, de leden van het nazi-gezin en de gepensioneerde rechter weet de auteur evengoed op de lachspieren als de kraanklieren te werken. Fallada beschrijft mensen in al hun benepenheid, met al hun vervelende karaktertrekken. Als ze er af en toe in slagen daar bovenuit te stijgen, zoals de rechter bij de joodse bovenbuurvrouw, krijgen ze plotseling op een overtuigende manier iets groots. Dat geeft ‘Jeder stirbt für sich allein’ een grote overtuigingskracht, veel meer dan de historische werkelijkheid waarop het boek gebaseerd is. Ook de stijl van Fallada draagt daartoe bij. Na bijna zeventig jaar heeft ze nog nauwelijks aan vlotheid ingeboet. Veel ‘volksschrijvers’ van destijds hebben onderhand iets zeurderigs gekregen. Dat geldt niet voor deze auteur, wat waarschijnlijk een van de redenen is dat zijn romans aan een revival bezig zijn, ook in Nederlandse vertaling.

               Eigen hachje

               De communisten presenteerden ‘Jeder stirbt für sich allein’ graag als verzetsroman, maar eigenlijk klopt dat niet. Het is een roman waarin de vraag gesteld wordt naar de juistheid van verzet tegen een dictatuur. Het gaat niet om de morele rechtvaardiging, want die staat buiten kijf, maar om de keuze van de middelen. Fallada laat zien uit welke lage motieven mensen die verraad plegen vaak handelen, maar hij plaatst ook vraagtekens bij de zogeheten hogere van de Quangels. Terecht is het echtpaar verontwaardigd over een oorlog die hun enige zoon het leven heeft gekost, maar met hun ondoordachte biefschrijverij helpen ze onbedoeld en indirect de angst onder de bevolking te vergroten in plaats van de verzetslust te vergroten. De lezers van de briefkaarten denken enkel aan hun eigen hachje. In plaats van de schrijver in gedachten een schouderklopje te geven werpen ze een wantrouwige blik over hun eigen schouder. ‘Ieder sterft voor zich alleen’ kan ook worden gelezen als een verwijzing naar de cocon waarin elke burger in een dictatuur leeft. Ieder is op zichzelf teruggeworpen. Waar echter zelfs geen ruimte is voor empathie, is hoe dan ook geen plaats voor verzet.

Een nieuwe vertaling van deze roman verscheen in 2012 bij Cossee onder de titel ‘Alleen in Berlijn’.

 ©Max Moragie

In januari verschijnt het Berlijn nummer van Deus Ex Machina met bijdragen van o.m.Berlijn-kenners Jeroen Kuypers Piet De Moor, Huub Beurskens Dolores Thijs , Bodo Morshäuser, Jorg van Caulil (over voetbal ten tijde van de Muur) en vele vele anderen.

“Jeder stirbt für sich allein” van Hans Fallada werd al in 1976 verfilmd met Hildegard Knef in de hoofdrol. Binnenkort verschijnt een nieuwe verfilming starring Emma Thompson.

     

Column – Maarten Verhelst

waarom boten zinken

Zwijg mij van roltrappen; ik haat ze. Hoe ze rollen en lawaai maken.
Hoe ze kleine kindjes pijnigen en angst aanjagen. Hoe ze rollen.
Had ik al gezegd dat ze rollen? Ik haat hun gerol. Ze rollen
verkeerd, wansmakelijk, belachelijk, triestig en op het decadente
af!

Mijn grootmoeder draait zich om in haar veel te kleine graf. Ze was
extreem dik. De grafdelvers waren blijkbaar slecht geïnformeerd
en hadden een doorsnee put gegraven. Ze hebben mijn
grootmoeder er zijlings in gegooid, en dan nog moesten ze met
twee op haar staan springen om haar er volledig in te krijgen. Zelfs
de pastoor stond op het punt om mee te helpen, maar dat was net
niet nodig. Alleszins, door al die kloteroltrappen draait mijn
grootmoeder zich – spreekwoordelijk uiteraard – om in haar graf.

Maar waarom sta ik hier pannenkoeken te bakken? Hoeveel
scherven heb ik al veroorzaakt? Dertien? Het kan mij geen barst
schelen. Ik fluit naar opwindende dames wanneer ik wil. Niemand
zal mij tegenhouden. Ik werk op de zenuwen, in het zwart, de klok
rond. Ik weiger mensen de les te spellen, ook al was spelling mijn
favoriete vak op school. Het zweet des aanschijns druipt van mijn
oksels. Heerlijk? Ik vind van niet.

©Maarten Verhelst

maartenverhelst_c_koertmartensMaarten Verhelst (32) woont in Papegem, gehucht gekneld tussen Wetteren, Aalst en de E40. Hij is communicatieverantwoordelijke van het Circuscentrum en hoofdredacteur van CircusMagazine. Naast het spelen met zijn vrouw en drie kinderen nemen schrijven, lezen en diepzinnig kijken naar knotwilgen het grootste deel van zijn vrije tijd in. Mooi geel topje is de naam van zijn blog.

Kenneth Goldsmith, ‘Laten we ervan uitgaan dat dichters geen lezers hebben’

“I am in love with creativity, I just don’t like what it has become”, says Goldsmith. This is why he is throwing plagiarism, boredom and uncreative writing back at creativity, with the hope of reviving it: “I am obliged as a poet to be as experimental as possible, because I have nothing to gain by playing it safe.” (via Tzum)

Kenneth Goldsmith: Assume No Readership from Louisiana Channel on Vimeo.

Boulevard DEM – nieuwe societyrubriek van Deus Ex Machina

Boulevard DEM

 

Hello everybody, of vrij vertaald: Dag Allemaal. Welkom in de nieuwe societyrubriek van DEM. ‘Society’…? Is dat geen begrip uit dela dolce vita18de eeuw, toen schrijvers met zwaar bepoederde neuzen de literaire salons platliepen om intellectueel van gedachten te wisselen en incidenteel op de hoogte te blijven van de amoureuze bokkensprongen der geletterde medemensen? Oké, ‘community’ dan, als u dat minder muf in de oren klinkt. Want wees maar zeker: in welke vorm dan ook, de literaire salons zijn terug van (nooit) weggeweest. En u kan er zomaar binnen. Een vriendschapsverzoek naar een schrijver en een muisklik later maakt u deel uit van zijn intieme schrijverscommunity. Hoera! Schrijvers zijn opnieuw publieke figuren. Weg met de zolderkamers en het levenslange wachten op onzekere roem na je dood. Een schrijver is eindelijk weer een wezen van vlees en bloed aan wiens meningen en lifestyle wij ons naar hartenlust mogen spiegelen. Toch opletten daarmee … met dat spiegelen…

…. Onlangs kwam Hafid Bouazza, Nederlandse schrijver van Marokkaanse origine, levensgroot in het nieuws. ‘Er is wat Hafid bijgekomen’, merkte Jeroen Pauw fijntjes op toen de boulimische Bouazza bij Pauw en Witteman aan tafel schoof. Altijd gezelligheid troef in die tv-talkshows, die me op de een of andere manier aan een conversatieformule uit de 18de eeuw doen denken. Hafid nam rustig een slokje van zijn pilsje en verklaarde voor een paar miljoen kijkers dat hij – levercirrose of niet – zich nooit het genot van een biertje zou ontzeggen. Ik kan maar beter kort en prettig leven dan lang en saai. Daar kwam het ongeveer op neer. Ik zou de juiste woorden nog eens moeten terugzoeken op de digibox. Of ik kan het gewoon opzoeken in een paar kranten of tijdschriften, want in geen enkel interview laat Hafid de kans onbenut om zijn alcoholverslaving moreel te onderbouwen met hedonistische argumenten. Hafid heeft ook een nieuwe roman uit. Wellicht kwam hij daarom zo uitgebreid in het nieuws. Of was het toch vooral zijn genezing van levercirrose waarvoor de media storm liep? We zullen het nooit weten.

Wie dit voorjaar ook de publieke kolommen wist te halen was Jamal Ouariachi, van wie binnenkort een nieuwe roman verschijnt die Een honger zal heten. Laat ik alvast wat media-aandacht genereren moet Jamal gedacht hebben, waarna hij een essay in Vrij Nederland pleegde met de ja, kijk, mannelijke nieuwsgierigheid kittelende titel: ‘Vrouwen, leg de lat eens hoger!’. Helaas ging zijn stuk niet over vrouwen in het algemeen, maar over vrouwen die romans schrijven, en meer in het bijzonder Nederlandse vrouwen die romans schrijven. Want wat blijkt: in vergelijking met hun buitenlandse collega’s schrijven Nederlandse schrijfsters niet alleen dunnere boekjes, ze ontberen ook nog eens elke ambitie tot experiment en vernieuwing. How come? Ze gaat er niet voor, de gemiddelde Nederlandse romancière, ze is met andere dingen bezig. Nederlandse schrijfsters kunnen veel beter, op voorwaarde dat ze zich aan een paar praktische Jamal-principes houden:

‘Spoel die parttimementaliteit door de plee: dump eventuele kinderen bij je geliefde (m/v) en schrijf de beste roman ooit.’,

aldus Jamal. Het bleef opvallend stil aan het Nederlandse vrouwenschrijfstersfront. Vrouwen houden niet van oorlog. Gek dat Ouariachi dat niet wist. Behalve een strovuurtje op zijn Facebookpagina bleef het grote polemische steekvlammenspel tussen de geslachten uit. De schrijver zag zijn tweede kans schoon toen de Nederlandse schrijfsters Maartje Wortel en Ellen Deckwitz schrijfadviezen mochten geven in de komkommer-kolommen van de Volkskrant half augustus. Jamal ramde het er genadeloos in met een knoert van een Facebookstatus: ‘leest de kleutertjesschrijflessen van Maartje Wortel en Ellen Deckwitz, in de Volkskrant vandaag. Met zulke vertegenwoordigers kan niemand meer verbaasd zijn over het infantiele niveau van de meeste Nederlandse literatuur…’ Eindelijk oorlog! De Jamal-community op Facebook wreef zich al verlekkerd in de handen. Doch nee. Das Ewich-Weibliche liet zich ook nu niet triggeren door een in-your-face-statement. In plaats daarvan stuurde Maartje Wortel een bericht naar het privémailadres van Jamal Ouariachi. Haar e-mail bevatte simpelweg een link naar een artikel van Marja Pruis over genderkwesties. Zo lossen Nederlandse vrouwen dus oorlogen op: door privémails te sturen met links naar genderartikels van Marja Pruis. Faut le faire!

Dan zijn de Vlaamse vrouwen toch uit een andere houtsoort gesneden. Toen De Morgen-recensent Dirk Leyman de plot weggaf van Gaea Schoeters’ nieuwe roman, De kunst van het vallen, trok Gaea alle registers open. Ze noemde Leyman onverhuld ‘een lul’ maar kon verder fluiten naar haar recht van antwoord bij De Morgen. Bezuiden de Moerdijk is polemiek niet zo sympathiek.
Onze societytijd zit er bijna op en ik heb nog maar net mijn sinterklaaszak vol de-mens-achter-de schrijver-nieuwsjes geopend. Nog snel even zeggen dat Michel Houellebecq gesignaleerd is in een Youtubefilmpje: stomdronken, tandeloos en een dansje slaand met een plaatselijke del op een dorpsfeest in een of andere Franse bergstreek; dat Hedwig Speliers definitief zijn reputatie als partypooper heeft bevestigd door op de heropening van het Lijsternest in Ingooigem de vermeende Duitse kleine kantjes van Streuvels nog eens op te rakelen; dat de Gentse boekhandels allergisch zijn voor gothic novels en dat de grootste levende poëziekenner, blogger en uitgever van Nederland het krantennieuws heeft gehaald met verduisteringen van subsidiegeld en het oplichten van dichters, die 700 € moesten betalen voor bundels die nooit verschenen. Dichters die over een kapitaal van 700 € beschikken!!!? Uw literaire society watcher moet dringend een royaltyrubriek beginnen over de poëtische beoefenaars van urgentieliteratuur. Tot een volgende onthulling. Tot Boulevard!

J.J.

Once in a while ‘Deus Ex Machina’ goes ‘Dag Allemaal’. Boulevard DEM is de nieuwe societyrubriek met smeuïge facts uit de achterkamertjes van de literaire saloons. Deze eerste Boulevard verscheen in het nummer ‘Schrijven in een andere taal’.

 

Wablieft-prijs 2014 voor Red Star Line Museum

Het Antwerpse Red Star Line Museum heeft vandaag de Wablieft-prijs 2014 gewonnen. Het museum werd door de jury geroemd voor zijn duidelijke taalgebruik. Museumdirecteur Luc Verheyen en schepen van Cultuur Philip Heylen zijn bijzonder trots op de onderscheiding. “Amper een dik jaar na de opening al 200.000 bezoekers en nu deze prijs. Het bewijst dat we erin slagen om een complex maar universeel thema als migratie op een begrijpelijke manier over te brengen aan een ruim publiek.”

De Wablieft-prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan projecten, organisaties of personen die duidelijke taal gebruiken om informatie toegankelijk te maken voor een breed publiek. Voor de editie van dit jaar waren naast het Red Star Line Museum ook het VTM-nieuwsanker Dany Verstraeten en auteur Ann De Craemer genomineerd. Het Red Star Line Museum haalde het volgens de organisatie omwille van “de duidelijke taal waarmee het de vaak complexe verhalen van vluchtelingen vertelt”. Eerdere winnaars zijn onder meer Dimitri Leue (2013), Vincent Kompany (2012) en Hendrik Vos en Rob Heirbaut (2008). (Wablieft)

Deus Ex Machina organiseerde onlangs nog een nocturne in het Red Star Line Museum voor de voorstelling van het nummer ‘Schrijven in een andere taal‘.

Column – Maarten Verhelst

Platte kaas

Ik droomde dat de Aveve gesloten was. Ik had net mijn camionette
geparkeerd, voor de helft op het trottoir. Het winkelkarretje
aanvaardde enkel 1 of 2 euro. Geen vijftig cent. Ik was terug naar
mijn camionette gegaan, had alles overhoop gegooid, uiteindelijk
een euro gevonden onder de handrem. Terug bij de winkel gleden
de automatische deuren niet open. Ik dacht aan een defect maar
toen zag ik binnen geen enkel licht branden en geen enkele
medewerker in groene tenue die vriendelijk probeerde te
lachen. Het was nochtans woensdagnamiddag, de JBC aan de overkant
deed gouden zaken.

Ik schrok wakker. De hond van de buren blafte. Ik keek door het
raam en zag twee katers vechten. Een streep maan hing achteloos
in een hoek van de hemel. Ik ging naar beneden, zette koffie. Op tv
interviewde Lieven Verstraete voor de vijfde keer de
omhooggevallen politicus van de dag. Het ging over indexen,
vermogens en platte kaas. Ik nam een slok en dacht aan Walter
Godefroot. Hoe die man in 1967 Nokere Koerse won: respect.

Je vroeg wat ik aan het doen was. Je nachtkleed was licht
doorzichtig, je tepels zacht en vredevol. Ik zei dat ik aan Walter
Godefroot stond te denken nadat een droom over de Aveve mij
wakker gemaakt had. Je glimlachte en ging terug naar boven. Wat
had ik zin in jou. Ik hield je bijna tegen om je borsten te kussen,
maar wist dat je morgen vroeg op moest. Ik plofte neer in de zetel
en besefte te laat dat ik de zapper nog niet bij me had.

©Maarten Verhelst

maartenverhelst_c_koertmartensMaarten Verhelst (32) woont in Papegem, gehucht gekneld tussen Wetteren, Aalst en de E40. Hij is communicatieverantwoordelijke van het Circuscentrum en hoofdredacteur van CircusMagazine. Naast het spelen met zijn vrouw en drie kinderen nemen schrijven, lezen en diepzinnig kijken naar knotwilgen het grootste deel van zijn vrije tijd in. Mooi geel topje is de naam van zijn blog.