Christine D’haen over Speliers

foto interview 2In Wij, galspuwers noemt Speliers Christine D’haen nog ‘de vrouw Loth van de Nederlandse poëzie’ (p. 85). Na een positieve en diepgravende kritiek van D’haen op een reeks ‘sonnetten van Themis hinde’ uit Een bruggehoofd (1963), verandert ook Speliers’ houding. D’haens stevige essay verscheen in Raam (99, dec. 1973). U kunt de ingescande tekst hier lezen. Ze eindigt haar essay met deze zeer positieve woorden:

‘Mijn bewondering voor deze stilistisch zo zuivere, thematisch zo diepe, zo feilloze, trefzekere, beheerste en aangrijpende poëzie is even groot als mijn verwondering, dat de Vlaamse poëziekritiek in 1963 een meesterwerk ongemerkt heeft laten voorbijgaan. De dichter was 26 jaar toen hij dit schreef (1961). Dit plaatst de Vlaamse literatuur op een benijdenswaardig niveau’ (p. 58).

Voor de publicatie stuurt D’haen Speliers een eerste brief om hem om zijn mening te vragen. In een tweede brief reageert ze op een (ongespecificeerd) voorstel van Speliers. In die brief schrijft ze ‘Ik geloof dat je de ware natuur van een dichter hebt.’
Speliers schrijft een uitvoerig essay over haar poëzie in 1987 (in twee delen verschenen in Poëziekrant) en later uitgewerkt opgenomen in De tong van de dichter (1993, p.23-60). Daarin poneert hij dat D’haen pas na 1965 een ‘eigentijdse dichteres’ is geworden en hij schrijft die kentering toe aan ‘haar eruditie en haar kennis van de moderne linguïstische stromingen’ (p. 60).

Een gedachte over “Christine D’haen over Speliers”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *