HET GODDELIJK GEZICHT: EEN DISCUSSIE OVER FACEBOOK OP FACEBOOK

267189_212167798827788_212167645494470_642380_505413_oSocial Media lijken de wereld te herscheppen. Een You-Tubefilmpje maakte van een onbekende Centraal-Aziatische zanger een wereldfenomeen; berichten op Twitter en Facebook hebben in dictatoriaal geregeerde landen miljoenen burgers de straat op gebracht. Vooral Facebook (kortweg FB genaamd) wint daarbij aan invloed. De aanmaak van nieuwe FB-accounts en pagina’s is zo groot dat het medium een belangrijke plaats inneemt in de strategieën van reclamebureaus en politieke partijen. Goldman Sachs haalde miljarden dollars op om grootschalige investeringen in FB mogelijk te maken, terwijl Barack Obama tijdens de verkiezingscampagne van 2008 een voorsprong op zijn tegenstanders wist te behalen door een handig gebruik van FB.

Onder de honderden miljoenen die reeds een eigen FB account hebben aangemaakt, bevinden zich, niet toevallig, ook vele kunstenaars. Fotografen, beeldhouwers, cineasten maar vanzelfsprekend ook dichters, essayisten en romanciers gebruiken het medium om direct in contact te treden met hun bestaande en potentiële lezers. Maar, FB is meer dan een virtueel billboard. Het blijkt dat Social Media aanleiding geven tot het ontstaan van nieuwe vormen van zowel schrijven als publiceren. Het posten van een status levert bijvoorbeeld, samen met de soms vele commentaren eronder, een interactief vormgegeven tekst op. Afhankelijk van de kwaliteit van dit samenspel tussen auteur en lezer (waarbij de rollen voortdurend afwisselen) kan het resultaat banaal of verrassend zijn. Aangezien veel vrienden van literatoren zelf literaire aspiraties hebben en literaire kunstenaars over het algemeen elkaar bevrienden en op elkaars statussen reageren, overweegt de kwaliteit opvallend vaak over de banaliteit.

De redacteuren van het literaire, en vooralsnog papieren tijdschrift Deus Ex Machina, die zelf ook actief zijn op FB, constateerden het laatste jaar dat er aldus nieuwe vormen van woordspel ontstaan. Je kunt het echter ook omdraaien: veel humor, veel interessante spitsvondigheden en andere gedachten, evenals veel combinaties van taal en fotografie en tekenkunst gaan allicht verloren doordat ze slechts even en door een beperkt publiek op FB worden gezien. Zo ontstond het plan een Facebooknummer te maken.

In dit nummer willen wij enerzijds in kaart willen brengen welke nieuwe vormen er al op FB zijn ontstaan en anderzijds een aantal auteurs opdracht geven doelbewust hiermee te experimenteren. We nemen dus plaats in de virtuele onderzeeboot om op schattenjacht te gaan in de archieven van FB en nodigen anderen uit nieuwe schepen te construeren en nieuwe eilanden te ontdekken. Tegelijkertijd willen we de impact van FB onder de loep nemen, artistiek, maar ook sociologisch, politiek en economisch. Social Media zouden de trend naar vereenzaming versterken. Wat is daarvan waar? Politici lijken kwetsbaarder te worden door onzorgvuldig gebruik van Social Media. Neem het voorbeeld van VB-kopstuk De Bie die zich iets liet ontvallen over een voormalig partijgenote en kon opstappen. Wat gaat dat betekenen voor de kloof tussen burger en politiek? FB brengt de droom van Andy Warhol (“Iedereen zijn vijftien minuten wereldfaam”) dichterbij, maar stimuleert het medium niet ook narcisme en egomanie vlakaf? FB wéét en onthoudt alles wat we op haar pagina’s plaatsen. In hoeverre is dit gevaarlijk voor de privacy en dreigt FB in de toekomst BB (Big Brother) te worden?
Deze thema’s willen onder de loep laten nemen in essays, maar wel liefst met een literaire link. Sommige auteurs hebben immers al romans geschreven die zich afspelen in een FB-achtige wereld, zoals de Brit Michael Frayn, die in de jaren zestig ‘Een uiterst particulier bestaan’ publiceerde.

Dit FB-nummer van Deus ex Machina is een speciaal en extra nummer naast de vier gewone nummers. We zullen de teksten namelijk niet laten drukken en bundelen, maar plaatsen ze na redactie meteen waar ze thuishoren: op Facebook. Dit wil dus zeggen dat je de pagina regelmatig moet bezoeken om als het ware het hele ‘nummer’ te zien te krijgen. Nu zijn nog maar de eerste bijdragen te zien. Het is ook de bedoeling dat je actief deelneemt aan de discussie en dus reageert of zelf notities schrijft die je dan op onze pagina gooit.


Ga snel kijken op:
https://www.facebook.com/pages/Goddelijk-Gezicht en alvast veel leesplezier!
De redactie van Deus Ex Machina

Geerdt Magiels: een appel en een ei

Wat is het verband tussen kunst en wetenschap? Heeft kunst een invloed op de wetenschap en omgekeerd? Levert dat een meerwaarde op of is er net sprake van ondermijning? Geerdt Magiels  stelt dat wetenschappers geen passieloze rationele robotten en kunstenaars geen door passie en instinct gedreven wildemannen of –vrouwen zijn. Ze worden allemaal esthetisch getroffen door patronen, symmetrie, orde en de al dan niet subtiele afwijkingen daarin. Dat zijn de voedingsstoffen voor onze waarneming, voor herkenning en uiteindelijk voor kennis.

Soyez une pomme

Emile Zola en Paul Cézanne waren schoolkameraden in de jaren veertig van de negentiende eeuw. Op de speelplaats in Aix-en-Provence nam Paul het op voor zijn vriend tegen een stel pestkoppen. Hij kreeg prompt een pak slaag. Emile was zijn maatje heel dankbaar dat hij het voor hem had opgenomen en gaf hem een mand appels cadeau. Die mand zou de kunstgeschiedenis mee bepalen.

In 1875 schikt Paul Cézanne een wit doek op een tafeltje, zet er een schaal op met een vijftiental appels, legt er nog een appel naast en schikt er ook nog een suikerpotje bij. Die appels stonden aan het begin van een levenslang project om te proberen een appel, een bij uitstek driedimensionaal object, op een realistische manier in de twee dimensies op een doek te zetten.

Toen hij in 1906 stierf had hij honderden appels geschilderd en de Parijse bourgeoisie daar behoorlijk mee opgeschrikt. Hij heeft uren gekeken naar appels. Want elke appel is anders. Bol- of eivormig. Rood, of eerder groen, of geel. Rond of gegroefd, ruw of glad. Cézanne analyseerde de vormen en de kleuren. Hij reduceerde, zo schreef hij zelf, de vormen tot hun basisvolumes: sfeer, cilinder, kegel. Hij poogde om de derde dimensie weer te geven door heel gradueel de ene kleur in de andere te doen overgaan. Plasticiteit en diepte waren voor hem belangrijker dan een wiskundig juist perspectief. In zijn schilderijen zitten dikwijls meerdere gezichtspunten. De ene tafelpoot zie je frontaal, een ander van links. De schaal is vervormd, de tafel helt af naar voor. Cézanne puzzelde echter zo lang tot het geheel een natuurlijk beeld opleverde.

Hij was zo lang met een schilderij bezig dat de appels begonnen te rotten en verschrompelden terwijl hij achter zijn ezel zat. Toch waren appels nog altijd gemakkelijker dan menselijke modellen tegen wie hij geregeld zei: soyez une pomme – zit stil. Later zou hij een onwrikbaarder model kiezen: de Mont Saint-Victoire in de Provence. Maar ook die zou aan zijn schilderdrang blijven ontsnappen. Zelfs een berg bleek niet definitief te vangen in verf. Toch waren zijn appels van monumentale betekenis voor de beeldende kunst. Picasso noemde hem de vader van alle schilders die na hem kwamen. Hij was het lichtend voorbeeld voor mensen als Mondriaan of Giacometti. Mondriaan zag in Cézannes onophoudelijke zoektocht een queeste naar kennis die ook hij had opgepakt: ‘Ik wil geen schilderijen schilderen, ik wil dingen uitzoeken.’ Picasso zei in navolging van Cézanne: ‘Je maakt geen schilderij, je maakt een studie, en je komt nooit in de buurt.’ Ook Giacometti  wilde het onmogelijke mogelijk maken. Hoe menselijk en ontroerend zijn figuren ook waren, ze waren slechts een dunne afspiegeling van de werkelijkheid.

Armworstelen

Terwijl Cézanne in zijn atelier naar zijn appelen stond te kijken, worstelden een paar straten verder in Parijs andere kunstenaars met een heel ander probleem. In het Hôpital Saint-Louis maakten ze in opdracht van de arts Pierre Rayer ‘portretten’ van huidaandoeningen. Afzichtelijke letsels, met etterende pusten, verkleurde en schilferende vlekken, wegterende wonden en misvormende gezwellen moesten geschilderd worden om gereproduceerd te kunnen worden als illustraties in dermatologische atlassen. Rayer was maar een van de vele auteurs van dit soort atlassen (je kan een paar bibliotheekschappen vullen met dergelijk werk) die de huid en haar pathologische veranderingen zo objectief mogelijk wilden weergeven om tot een juiste en universeel geldige weergave van de werkelijkheid te komen. In de atlas moest elke afbeelding een levende patiënt vervangen, aan de hand waarvan een arts een nieuw geval feilloos zou moeten herkennen en de huidaandoening in kwestie determineren. Men had ondertussen al vastgesteld dat schimmels een van de belangrijke verwekkers zijn van huidziekten. En hoe een syfilisinfectie tot desastreuze verminkingen kan leiden. De dermatologie had een solide wetenschappelijke basis gekregen. Mythologie had plaats geruimd voor de bacteriologie en de mycologie.

Niettemin bleef het een probleem om de typische letsels van een huidkwaal zo weer te geven dat ze representatief en herkenbaar waren. Een huidinfectie evolueert, groeit, breidt uit, verkleurt, verandert van droog naar vochtig of omgekeerd. En bij elke patiënt gebeurt dat anders. Hoe kan je die diverse en dynamische werkelijkheid dan weergeven in één plaat? Bovendien waren de illustratoren, schilders die rechtstreeks van de academie kwamen, opgeleid om schoonheid te schilderen. Lelijkheid stond niet op hun curriculum. De arts moest hen wijzen op de relevante details, op de rafelranden van de afzichtelijke werkelijkheid die van belang waren voor de identificatie. Ondertussen beschuldigden de critici in de kranten Cézanne ervan dat hij krankzinnig was. Zijn werk was alleen interessant voor degenen die zich bezighielden met pathologie en gespecialiseerd in abnormaliteiten. Zijn kunst was een monster zonder waarheidsgehalte, een opzettelijke vertekening van de natuur. Dat terwijl de dermatologische schilders juist probeerden de vertekeningen en abnormaliteiten van de natuur in al hun monstruositeit zo mooi mogelijk te schilderen. Op één plaat werden soms verschillende lichaamsonderdelen als een zoekplaatje afgebeeld, soms werden verschillende stadia naast elkaar afgebeeld. Om de werkelijkheid nog beter weer te kunnen geven, ging men trouwens ook wassen afgietsels maken, driedimensionale tastbare reproducties op ware grootte. Dit alles komt wel heel erg in de buurt van de uitspraak van John Cage dat ‘the function of art is to imitate nature in her manner of operation.’ Maar de wetenschappelijke waarheid moest bevochten worden op de grens van de klinische interpretatie van de arts en de creatieve interpretatie van de kunstenaar. Kunst en wetenschap zijn er verwikkeld in een liefdevol partijtje armworstelen.[1]

Kunstenaars als Cézanne, net zo goed als de anonieme dermatologische illustratoren, zijn dus op zoek naar manieren om de wereld weer te geven. Daarbij vallen de woorden onderzoek, studie, experiment. Dat klinkt bekend. Ook de wetenschap onderzoekt, bestudeert en experimenteert. Ook wetenschappers geven een beeld van de wereld. Dat geeft aanleiding tot vergelijkingen, paralleltrekkingen en verzoeningspogingen. Verzoening omdat ze beschouwd worden als twee disciplines die ieder aan hun kant staan van de kloof die C.P. Snow in zijn fameuze essay in 1959 al beschreef als de afgrond die gaapte tussen ‘twee culturen’ waarin zelfverklaarde intellectuelen geen flauw idee hebben van de Tweede Wet van de Thermodynamica (en daar zelfs nog een beetje trots op zijn ook) terwijl dat het literaire equivalent is van onbekend zijn met Shakespeare. Aan de andere kant van de kloof staan hardgekookte wetenschappers die een sonnet op zijn best als een onschuldig tijdverdrijf zien. Sommigen denken die kloof weg, door hard te denken dat ze er niet is. Ze zien kunst en wetenschap als twee kanten van dezelfde medaille. Allebei maken verhalen over de wereld in een poging die te begrijpen. Beide zijn vormen van menselijke kennis die op een of andere manier aan een diepe onderliggende bron ontspringen. Kunst functioneert dan dankzij de intuïtie, de sociale wetenschappen dankzij het argument, de natuurwetenschappen door het experiment. Maar verder komt het op hetzelfde neer. Dat klinkt mooi en harmonieus. Wetenschap en kunst als tweelingzus en -broer, twee vormen van dezelfde genenpoel, en dus ook evenwaardig. Dat ze allebei waardevol zijn staat niet ter discussie, maar dat ze allebei een evenwaardige kennis over de wereld opleveren is wel voor discussie vatbaar. En daar wordt in de debatten over de plaats van kunst en wetenschap in onze samenleving meestal al te snel aan voorbijgegaan.

De rest leest u in DEM nr. 137


[1]Luc Tuymans zette in 1992 deze worsteling verder in een serie schilderijen. In Der diagnostische Blick zet hij klinische beelden uit een medisch handboek om in verf. Hij legt daarbij nog een laag bovenop die van de fotos zelf en herneemt zo een interpretatieoefening die al eeuwen oud is.

DEM/nY: actie!

DEM ziet het thema van het laatste nummer ‘spelende geesten: kunst en wetenschap’ ook terugkomen in de vorige jaargang van nY. Als aanvulling hierop wordt op ny-web  opnieuw Bram Ievens uitleiding bij De Kwestie van nY #6, ‘De Procreator’, gepubliceerd. Daarin komen analoge thema’s aan bod met verwijzingen naar de voor dat nummer vertaalde experimentele speculatieve fictie van o.a. Dietmar Dath, Reza Negarestani en Alfred Döblin.

Aanbod: Voor wie de theorie aan de praktijk wil toetsen biedt nY ter gelegenheid van ‘Spelende geesten’ elk van deze nummers een maand lang aan voor een whopping €4 incl. verzendingskosten. Voor beide nummers samen betaalt u slechts €7. Een buitenkansje dus! Bestelling graag naar info@ny-web.be.

 

Nieuw nummer: Kunst en Wetenschap

deus137-cover1 copyTo myself I seem to have been only like a boy playing on the sea-shore, and diverting myself in now and then finding a smoother pebble or prettier shell than ordinary.           

Isaac Newton

 

De verhouding tussen kunst en wetenschap is er een van aantrekken en afstoten. Wetenschap streeft naar objectieve en onpersoonlijke kennis, terwijl kunst het resultaat is van een subjectieve en persoonlijke verbeelding, zo gaat toch de gemeenplaats. De wetenschapper C.P. Snow had het zelfs over een bijna onoverbrugbare kloof tussen kunst en wetenschap: het waren twee verschillende culturen geworden die bijna niet meer met elkaar konden communiceren.

Toch is niet iedereen het met Snow eens: de schrijver Vladimir Nabokov zei eens dat hij zichzelf graag had vergeleken met de Colossus van Rhodes, die de diepe kloof kon overbruggen tussen de thermodynamica van C.P. Snow en de Laurentomania van F. R. Leavis (Snow’s literaire opponent), als die zogezegde kloof nu maar niet louter een rimpeling in een greppel was geweest, die zelfs een kleine kikker kon overspannen.

Feyerabend beweerde zelfs dat wetenschap kunst was. ‘Wetenschap als kunst’, was zijn uitdagende stelling. Beide hebben gewoon hun eigen stijl. Zowel wetenschappers als kunstenaars, volgens Feyerabend, denken dat ze het over de waarheid of over de echte realiteit hebben, maar eigenlijk blijven ze gewoon in hun denkstijl zitten. Wat ‘waar’ is hangt af van wat je stijl zegt dat waar is. Wetenschap en kunst hebben dus gewoon verschillende waarheden. Ook objectiviteit is ook maar een aspect van een bepaalde stijl. En onder een dun laagje objectiviteit vinden we dikwijls heel wat subjectiviteit.

Ook al is men geen radicaal relativist zoals Feyerabend (‘anything goes’ was zijn motto), de scheidingslijn tussen kunst en wetenschap is niet altijd even strak te trekken. Om het met het begrippenapparaat van Nietzsche te zeggen: er zit meer Apollo in de kunst en meer Dionysus in de wetenschap dan men dikwijls vermoedt.

Een historische blik is één manier om wetenschap en kunst terug bij elkaar te brengen. Zowel kunst als wetenschappen zijn drastisch veranderd doorheen de eeuwen. Terwijl in de Renaissance kunst en wetenschap nog samengingen (denk maar aan Leonardo Da Vinci, of de ontwikkeling van het perspectief), lijken ze nu, in de woorden van Snow, tegenpolen te zijn. Hoe is het zover kunnen komen? En laat de geschiedenis ons mogelijke alternatieve configuraties zien? Niet alleen de ontwikkeling van wetenschap en kunst, maar ook onze visie op wetenschap en kunst, op hun conflictueuze of aimabele verhoudingen, is natuurlijk gevormd door historische stromingen en toevalligheden.

Wetenschap en kunst komen vandaag samen in de technologie. Techniek is een maatschappelijke obsessie waar kunst en wetenschap niet aan ontsnappen. De nieuwste snufjes worden uitgevonden, soms vanuit kunst en design, soms gebaseerd op een nieuwe wetenschappelijke ontdekking. In het design proces komen alleszins esthetische, functionele en wetenschappelijke vragen samen. Zowel de kunsten als de wetenschappen willen met de laatste nieuwe technische snufjes werken, en testen graag de limieten ervan uit.  

Nu probeert ook de politiek wetenschap en kunst dichter bij elkaar te brengen. Kunstenaars worden nu verwacht onderzoek te doen, aan de universiteit te studeren en doctoraten te behalen. Gaat dit zomaar? Kan kunst wetenschappelijk worden? Zowel kunstenaars als wetenschappers doen experimenten, maar zijn die wel vergelijkbaar? Hebben wetenschappelijke begrippen zin in de kunsten? Tegelijk moeten wetenschappers hun verbeelding meer laten spelen. Gewone wetenschap is niet goed genoeg meer. Het moeten allemaal clusters van excellentie worden. Maar hoe kan iedereen excellent zijn, tenzij in de verbeelding?

In dit dubbelnummer gaan verschillende auteurs in op deze en nog vele andere vragen. We hebben verschillende essays verzameld die allen een bepaald perspectief werpen op de verhouding kunst en wetenschap. Sommige teksten volgen een historische blik, andere geven een filosofische of kunstkritische analyse. Er komen ook kunstenaars en wetenschappers aan het woord.

Met bijdragen van Raf de Bont, Geerdt Magiels, Michiel Nys,  Koen Vermeir, Pierre Cassou-Noguès, Ortwin de Graef, Michiel Kroese, Jan Verpooten, Stacy Suy, Angelo Vermeulen, Sofie Onghena, Thomas Brandstetter, Viktoria Tkaczyk, Sigrid Leyssen, Paul Cortois, Stéphane Symons, Florian Dombois, Priska Gisler, Schirin Kretschmann, Markus Schwander, Frédérique Aït-Touati, Frank Maet en Bruno Latour.

Verder vindt u nog proza van László Krasznahorkai, Marco Geldermans, Wim Van Calcar en Arjen van Meijgaard. En u wordt getrakteerd op een gedicht van Bart De Block en vertaalde poëzie van Yan Yun en Amina Saïd. Het nummer wordt afgesloten met de KIJK!-rubriek waarin Anneleen De Coux een gesprek heeft met dichter Roger M.J. de Neef.

Veel leesplezier!

De redactie

‘Tewaterlating’ van het nautische nummer: geen gedicht en geen dichter overboord

AFB_4879Een nummer dat helemaal gewijd is aan zogeheten nautische literatuur vraagt er om op passende wijze te water gelaten te worden. Dat deed de redactie dan ook op donderdag 28 april jl. Iets na achten ’s avonds voer het plezierschip de Festina Lente uit. Tijdens de ruim twee uur durende boottocht op de Schelde kon een vijftigtal passagiers genieten van een vijftal nautische poëzievoordrachten. De avond viel allerminst in het water; de klanken dreven ver mee over de rivier en gaven voor de gelegenheid zelfs de golven een dichterlijk ritme.

Rijke taal

Poëzie lezen of horen – het zijn twee verschillende ‘daden’, die elkaar echter perfect kunnen aanvullen. Zeker als je de gedichten in kwestie al meermaals gelezen hebt voor ze in druk zouden verschijnen is het een verhelderende ervaring ze vervolgens door de makers ervan zelf te horen voordragen. En al luisterend wordt ook duidelijk waarom met name dichters zo enthousiast hadden gereageerd op de oproep van de redactie. De scheepvaart heeft namelijk niet alleen de literatuur verrijkt met thema’s en romanvoorbeelden (van de Odyssee tot Moby Dick, via Robinson Crusoe) maar ook de taal met spreekwoorden en uitdrukkingen.
Het Nederlands kent er tientallen die een nautische oorsprong hebben. En dat taalmateriaal was gefundenes fressen (om moeten we zeggen gefischtes?) voor de dichters om er mee te jongleren. Het leidde ook tot zeer toegankelijke poëzie, want een aantal toehoorders die meer voor het varen dan voor de gedichten waren meegekomen toonden zich aangenaam verrast
daarover. Nautische poëzie – het is misschien een krachtig vehikel om nieuwe liefhebbers het genre in te varen.

Met passie en humor
Iedere dichter gebruikte de zee en het leven en reizen op het water op een eigen manier. Voor Delphine Lecompte was het een achtergrond voor een spel over echte en verzonnen levens, voor Michael Brijs een vijver van metaforen om in te vissen. Maar elke dichter bracht zijn teksten met passie en niet zelden ook met humor. Toegankelijk ging samen met geestig. Dat gold met name voor het optreden van Delphine Lecompte en dat van Stijn Vrancken. Het bisnummer was een voordracht van David Troch, die een gedicht van Christophe Vekeman voordroeg over een onwillige kapitein. Voor degenen die Vekeman kennen een geslaagde
Vekeman imitatie, al loopt die laatste nu het risico dat iedereen die wel deze voordracht heeft gehoord maar nooit een van de auteur zelf het omgekeerde zal vinden: Christhope Vekeman kan een geslaagde imitatie van David Troch neerzetten.

De lichtjes van de Schelde brandden al volop toen de Festina Lente terug aanlegde op het ponton bij het steen. We hadden nog overwogen het nummer officieel te dopen, bijvoorbeeld door een exemplaar van het blad te water te laten. Maar dat zou vervuiling van de Schelde zijn geweest en een verspilling van letters. De nautische gedichten horen te weerklinken over het water, en niet hun inkt te verliezen in de stroming. Het was een passende en geslaagde tocht, en er ging uiteindelijk geen gedicht en geen dichter overboord.

Max Moragie

Voorstelling Deus ex Machina n° 136 op de Festina Lente

deusnautischnummer

ALLEHENSAANDEKALLEHENSAANDEK!!!

ALLEHENSAANDEKALLEHENSAANDEK!!!

In n° 136 gaat Deus ex Machina na hoe nautische thema’s voortleven in de hedendaagse literatuur. Het wrak van de Titanic is al jaren geleden ontdekt en gefilmd, maar de metaforische Titanic vaart nog altijd rond, op zoek naar een ijsberg. Alles kan tegenwoordig ‘een’ Titanic zijn, van een huwelijk tot een loopbaan. Vooral dichters reageerden op onze oproep, Daardoor is dit themanummer van Deus ex Machina poëtischer dan andere.

Wij nodigen u uit voor de voorstelling van ‘Nautisch nummer’ van Deus ex Machina op de Festina Lente. De boot vaart uit aan het ponton van het Steenplein en dichters Peter Theunynck, Delphine Lecompte, Michael Brijs, Stijn Vranken en Sylvie Marie lezen op het schip hun  teksten voor. Michael Brijs zorgt voor muzikale omlijsting, Max Moragie en Lies Van Gasse praten het geheel aaneen.

De Festina Lente vaart uit op 28 april om 20u. en wordt terug in het dok verwacht omstreeks 22u. Stiptheid is dus geboden!

Plaats van afspraak:

Festina Lente

ponton Steenplein (links van het Steen)

2000 Antwerpen

Nr. 136 is uit! Nautische literatuur

deusnautischnummer

Gisteren of eergisteren moet hij in de brievenbus zijn gevallen bij de abonnees, vandaag moet hij in de betere boekhandel liggen: het nieuwste nummer van Deus Ex Machina neemt een frisse duik in de nautische literatuur en vist voor u enkele parels op. Om u warm te maken: het voorwoord!

Van een belevingswereld naar een metafoor

Het lijkt onvoorstelbaar in deze tijd van lowcostcarriers die de modale burger voor een paar honderd euro de oceaan overvliegen, maar tot in de jaren zestig waren dit soort reizen voorbehouden aan boten. Men boekte een oversteek op een zogeheten pakketboot en voer vanuit een van de grote Europese havensteden naar New York. Reizigers brachten dagen door aan boord van een oceaanlijner, weken in het geval van een trip naar Afrika of het Verre Oosten. Het schip vormde een wereld op zich, met eigen rituelen, met een eigen hiërarchie en in zekere zin zelfs een eigen kalender. De Duitse dichter Hans Magnus Enzensberger bracht dit als geen ander onder woorden in zijn lange, epische gedicht ‘Der Untergang der Titanic’, waarin de klassen van het schip een symbool zijn voor de klassen van de maatschappij. Onderin het ruim zitten de arme immigranten uit Oost-Europa, de proletariërs, bovenin zitten de industriëlen en bankiers in de balzaal en middenin de leden van de kleine burgerij. Het beruchte schip dat in 1912 op een ijsberg liep is een metafoor voor de burgerlijk-democratische maatschappij die te pletter loopt. De figuurlijke ijsberg ligt dan nog amper twee jaar in de toekomst.

Het vliegtuig heeft de pakketboot vervangen. Dat ging niet direct. Toen Charles Lindbergh in mei 1927 in één ruk de oceaan overvloog, waren commerciële trans-Atlantische vluchten nog lang geen feit. Zelfs Hitlers ingenieurs slaagden er vijftien jaar later niet in een toestel te ontwerpen dat veilig heen en terug kon vliegen, eerst met en daarna zonder bomlading. Maar met de komst van de straalmotoren werd dit een mogelijkheid. En daarna ging het snel. In de jaren zeventig vloog men in drie uur van Parijs naar New York. Tegen die tijd waren de oceaanlijners al uit de vaart gehaald. Een enkeling was cruiseschip geworden, de rest was verschroot. Tegelijk was de nautische fantasie van schrijvers en lezers verplaatst: naar duikboten die de diepten van de zee verkenden en vooral naar ruimteschepen. Duizenden jaren lang had een deel van de literatuur zich op boten afgespeeld: van Noah’s ark en Odysseus’ queeste tot Moby Dick. Maar in een tijdperk waarin de reiziger, en dus ook de romanschrijver, de dichter en de essayist, nog slechts luchthavens van binnen zien en landingsbanen, lijken schepen en zeeën geen rol van betekenis meer te kunnen spelen in de literatuur.

We hebben het eens nagegaan, niet in een historische verkenning van wat er indertijd geschreven is, maar in de vorm van opdrachten aan hedendaagse auteurs. Dan blijkt dat nautische thema’s nog wel degelijk voortleven, maar meer onderhuids dan aan de oppervlakte. Robinson Crusoe mag dan al enkele eeuwen terug in Engeland zijn, het onbewoonde eiland blijft in de verbeelding van dichters en romanciers rondspoken. Het wrak van de Titanic is al jaren geleden ontdekt en gefilmd, maar de metaforische Titanic vaart nog altijd rond, op zoek naar een ijsberg. Alles kan tegenwoordig ‘een’ Titanic zijn, van een huwelijk tot een loopbaan.

Vooral dichters reageerden op onze oproep, Daardoor is dit themanummer van Deus ex Machina poëtischer dan andere. Het bevat echter ook beschouwende stukken, bijvoorbeeld een essay van Lateur over de eenzaamheid van Charon, de veerman die de doden overzet, en een van misdaadauteur Piet Baete die nagaat welke rol de zee speelt in zijn thrillers. Een echt nautisch verhaal is dat over de zwaarmoedigheid van een matroos, van Bart Plouvier. Plouvier is misschien nog een van de laatste ‘echte’ nautische schrijvers die wij hebben. Bij alle anderen is de zee een ondergrondse rivier geworden, een binnenzee, zoals het reusachtige Vostok onder kilometers ijs van Antarctica. Maar nog meer dan bloed stroomt water waar het niet gaan kan. In onze taal en in onze verbeelding is het nautische definitief verankerd.

RECHTZETTING: In het maartnummer zijn er per ongeluk twee teksten afgedrukt in de rubriek KIJK. De eerste is een stuk van Anneleen De Coux over Jacques Hamelink – die tekst loopt tot p.72, tot en met de zin “‘En ook dat, bij de god!,  is gloria’: ware dichters, dichters als Frederik en Hamelink, zijn bewust mondiaal, niet mondain”. Daaronder begint een artikel dat Bart Stouten vorig jaar voor KIJK schreef en dat reeds gepubliceerd werd in het septembernummer van 2010. De naam Bart Stouten wordt in het maartnummer nergens vermeld; zijn tekst lijkt daar een deel te zijn van het artikel van Anneleen De Coux. Onze oprechte excuses aan beide auteurs en aan de lezers voor deze grote fout.

Vijf voor Twaalf-actie op Nacht van de Poëzie

demOvermorgen is het zover: de Vijfde Nacht van de Poëzie, vijftig dichters nemen de Vooruit over en zetten het ‘feestlokaal’ op stelten. Ook Deus Ex Machina is uiteraard van de partij. We houden een stand open op de boekenmarkt en verwennen je met een kijk in ons rijkelijk archief.

Ook is het dan opnieuw tijd voor een Vijf-Voor-Twaalf-uitverkoop! Dat betekent dat je maar liefst vijf nummers voor de luttele prijs van twaalf euro krijgt. Dat betekent slechts 2,4 euro voor één tijdschrift. Belachelijk weinig voor tijdloze literatuur. EN in tegenstelling tot de vorige Vijf-voor-twaalfactie kan je nu ook kiezen voor onze nieuwste nummers.DOEN!!!!

Kroese grijpt er net naast

Op Mind the Book kreeg Bart Loos en niet Michiel Kroese gisteren de CeLT-prijs 2011 overhandigd voor ‘Berg en dal’, een artikel uit het maandblad Streven.

Voor de derde keer reikte CeLT – de vereniging voor Culturele en Literaire Tijdschriften – zijn prijs uit voor het beste tijdschriftartikel. Bart Loos werd de winnaar met ‘Berg en dal. Het reliëf van de Amerikaanse ziel’: “een knappe analyse van het Obama-tijdperk en van de manier waarop de Amerikaanse verbeelding nog altijd wordt gedomineerd door de vitalistische American dream-metaforiek”, aldus het juryverslag.

Juryvoorzitter Karl van den Broeck, hoofdredacteur van Knack, was opgetogen over het niveau van de culturele en literaire tijdschriften: “De Vlaamse tijdschriften zijn springlevend, zoveel is duidelijk.” Het was opvallend, aldus Van den Broeck, hoe “dit jaar vooral de algemene, eerder dan de literaire of kunstkritische tijdschriften de beste artikels instuurden.”

De twee andere genomineerden waren Michiel Kroese met ‘Imago en biografie’ (Deus ex Machina), een confrontatie van het Facebooktijdperk met de literaire autobiografie, en Paul Blondeel met ‘De verongelijkten en de onzichtbaren’ (Sampol), een politieke actualisering van Norbert Elias’ essay over ‘De gevestigden en de de buitenstaanders’.

De jury koos uiteindelijk voor Bart Loos omdat, zo het juryverslag, “Loos de Amerikaans-Europese kijk op politiek en sociale zekerheid treffend weet te verwoorden én met elkaar in verband te brengen: hoe Europees wil (durft) Obama zijn?” Loos vraagt zich onder andere af of de ‘Yes, we can’-retoriek van Obama uiteindelijk niet dreigt te ontsporen in een ‘No, we can’t’- desillusie.

De andere leden van de jury waren Annelies Beck (VRT), Frank Hellemans (Knack) en Werner Trio (Klara). Harold Polis en Patricia de Martelaere kregen de afgelopen jaren reeds de CeLT-prijs, de originele, ingelijste CeLT-tekening van Ever Meulen van het jaarlijkse ‘best of’-boekje dat dit jaar via de Espresso Book Machine werd gedrukt.

(bron: persbericht en juryverslag)

Michiel Kroese genomineerd als auteur van beste artikel uit de tijdschriften 2011!

Deus Ex Machina is weerom trots! Niet alleen werd een auteur uit ons tijdschrift genomineerd als schrijver van het beste artikel in een Vlaams cultureel en literair tijdschrift 2011. De auteur is dan ook nog eens onze eigenste Michiel Kroese! Michiel is met zijn onblusbare enthousiasme al jaren één van de sterkhouders van Deus Ex Machina.

Michiel werd door CeLT, de vereniging van Culturele en Literaire Tijdschriften, genomineerd met zijn artikel ‘Imago en biografie’ ons jongste nummer. Andere genomineerden voor deze vierde editie van het beste artikel zijn Paul Blondeel (‘De verongelijkten en de onzichtbaren’ uit ‘Sampol’) en Bart Loos (‘Berg en Dal’ uit ‘Streven’). De drie zijn nu al zeker dat hun werk op Mind the Book in primeur wordt gedrukt op de Espresso Book Machine. Karl van den Broeck, hoofdredacteur van Knack, werkte voor deze selectie samen met Werner Trio, Frank Hellemans en Annelies Beck. Zondag 6 maart zal deze jury om 16.30u de uiteindelijke winnaar bekendmaken.

Ook jij kiest

Ook jij kan tot 31 maart je favoriete artikel kiezen! Door te selecteren wie de beste bijdrage uit de jongste jaargang van de culturele en literaire tijdschriften heeft geleverd, maak je kans op abonnementen en andere prijzen. Stem zeker voor Michiel!

In 2008 won uitgever Harold Polis met ‘Het literatuurloze universum’ uit Deus ex Machina. Een jaar later ging de eer naar wijlen filosofe-auteur Patricia de Martelaere met ‘Bestaat U?’, verschenen in ‘DWB’. Toen was ook Joost Vandecasteele genomineerd met een artikel uit DEM.

LEES MICHIELS ARTIKEL HIER!

Het gevaar van debuteren: Thomas Claus over zijn schrijversambities

Deus Ex Machina laat in elk nummer een auteur aan het woord die terugblikt op zijn debuut. Voor nr. 135 rond Imago en Biografie spraken we met Thomas Claus, die over dat onderwerp een aardig mondje kan meepraten. We publiceren dit exclusieve interview uit het nummer integraal op de website. Voor meer boeiende visies en verhalen over het imago van de schrijver, raden we u aan de goede boekhandel op te zoeken en Deus Ex Machina in huis te halen!

thomas‘Ik voel me als opgejaagd wild’

Thomas Claus leverde begin dit jaar met de kloeke roman ‘Lucas Somath’ zijn eersteling af. Het boek gaat over een jonge veertiger die al jarenlang vruchteloos probeert om zichzelf en zijn dilemma’s te beschrijven in een boek. Claus noemt Somath zijn eigen mister Hyde en het boek een doos van Pandora. De kritiek was echter snoeihard. Vooral Frank Hellemans (Knack) en Mark Cloostermans (De Standaard) kwamen erg giftig uit de hoek. Deus Ex Machina vroeg zich af hoe Thomas nu, een half jaar later, op zijn debuut terugblikt. 

Laat ons beginnen bij het begin. Waarom heb je dit boek in de eerste plaats geschreven?
Dat is een zeer moeilijke vraag. Nauwelijks beantwoordbaar. Eigenlijk is het een volstrekt  overbodige vraag, vind ik. Als ik kijk naar de schrijvers die mij interesseren, blijven ze wat betreft hun motivering naar de buitenwereld toe zeer summier. Verantwoording is trouwens nergens voor nodig. Als ik dan toch een antwoord moet verzinnen, vermoed ik dat mijn eersteling er vooral kwam  om mijn vader op passende wijze van antwoord te dienen. Dat antwoord kon ik alleen maar geven in het veld waarin hij thuis was. Overigens het enige veld waar hij echt thuis was. Meer althans dan in de intieme, huiselijke arena. Een tweede reden waarom ik het boek schreef, heb ik te danken aan mijn verbeten zoektocht naar de meest relevante manier om mezelf uit te drukken. Tien jaar lang probeerde ik het in de beeldende kunst zonder het gewenste resultaat te bereiken.

In de talkshow Phara liet je verstaan: ‘Dit is nog maar een introductie’. Wat bedoel je daar precies mee?
Daarmee wilde ik vooral benadrukken dat mijn debuut geen bevlieging is en dat er hoe dan ook rekening met mij zal moeten gehouden worden. Misschien deed ik dat ook wel om mezelf een beetje onder druk te zetten. Ik ben niet discreet langs een zijpoortje de literatuur binnengeslopen maar heb meteen de voordeur ingetrapt met een boek waaraan ik zes jaar lang zwoegde. Uiteraard is het de bedoeling om verder te gaan op de ingeslagen weg.

Nu is het boek er. Je hebt er zware kritiek op gekregen. Ben je er nu, achteraf bekeken, nog tevreden over?
Ik denk niet dat het aan mij is om daarover te oordelen. Als ik zeg dat ik tevreden ben, zou men mij zelfgenoegzaamheid kunnen verwijten. Ben ik dat niet, vindt men mij wellicht arrogant. Weet je, ik voel me een beetje als opgejaagd wild. Als ‘zoon van’ word ik door sommigen blijkbaar niet geacht om zelf te schrijven. Nu goed, ofschoon men mij al vooraf had gewaarschuwd voor de negatieve kritieken had ik ze toch wel inhoudelijker onderbouwd verwacht. Quasi geen enkele kritiek had te maken met wát ik schreef, maar alles met wié ik ben.

Je relatie met je vader was niet bijster goed. Nu ook in de pers wordt geopperd dat je alvast geen Hugo Claus bent, moet dat toch bevrijdend werken?
Uiteraard. Die katharsis was ongetwijfeld ook nodig. Je moet je voorstellen dat ik al sinds mijn prille jeugd door het leven ga als ‘zoon van’. Wat ik deed was volstrekt irrelevant, wie ik was des te meer. Terwijl ik aan dat laatste helemaal niets kan veranderen! Zoiets heeft merkwaardige repercussies op zowel je zelfontplooiing als je zelfbeeld. Je bent immers twee personen tegelijk en dat creëert een vreemd soort gespletenheid. En hoewel dat idee artistiek best wel vruchtbaar klinkt, is het vooral een zware last om te torsen.

Heb je na al die negatieve recensies überhaupt nog zin om door te gaan met schrijven?
Jazeker. Ik voel het aan als een innerlijke noodzaak en ik broed al op een tweede boek. Ik ben er nog niet aan begonnen maar eens enkele privé-aangelegenheden zijn afgerond, vang ik er opnieuw mee aan. Dat tweede boek zal trouwens compleet anders zijn dan het eerste. Wellicht zal ik bedachtzamer te werk gaan bij de constructie ervan. Het zal klassieker qua opbouw en insteek zijn.

Je tweede boek wordt dus een roman. Al ooit nagedacht over een dichtbundel?
Ik heb inderdaad al wat gedichten liggen, maar ik voel me nog niet rijp om met een bundel naar buiten te komen. Voor mij moet alles ontstaan op een organische manier. Als ik mezelf forceer om iets af te werken, lukt het gewoonweg niet. De noodzaak moet er zijn. Ik vind het vaak pijnlijk om te zien hoe sommige bekende auteurs op automatische piloot lijken te werken. Die mensen  schrijven op puur métier maar hebben eigenlijk niets meer te zeggen. Dan gaat het om handel en niet meer om kunst en dan hoeft het voor mij niet meer. Ik vind dat je er beter het zwijgen toe doet als je niets meer te vertellen hebt. Zo vermijd je dat je jouw eerdere parels kapotmaakt.
Tja, ik heb nu eenmaal de grootste moeite met de middelmaat. Liever grandioos falen dan iets af te leveren waarover volstrekt neutraal geoordeeld wordt.  

Zijn er lessen die je getrokken hebt uit de kritieken?
Neen. In feite wacht ik nog steeds op genuanceerde kritiek. Die zou trouwens voor mij zeer vruchtbaar kunnen zijn. Ik heb immers gesproken met een aantal mensen die mijn boek wél interessant vonden. Ook het zwartgallige karakter, de gefragmenteerde structuur en de komische toon van de roman intrigeerde hen. Alleen jammer dat dit nauwelijks aan bod kwam in de kritieken. Tot nu toe is er vooral flink met modder gegooid.

Heb je er nooit over nagedacht om onder een pseudoniem te schrijven?
Dat is eerlijk gezegd nooit in me opgekomen. Dan zou het lijken alsof ik rekening hield met mijn naam en afkomst. Iets wat ik in het verleden trouwens al meer dan genoeg heb gedaan. Ik wilde me niet langer verbergen. Het is uiteraard wel een fascinerende gedachte omdat je je kunt afvragen hoe het boek dan onthaald zou zijn. Misschien moet ik dat maar eens doen bij mijn tweede boek? (lacht)

Als je alles opnieuw mocht doen, zouden er dingen zijn die je anders zou aanpakken?
Een moeilijke vraag. Maar ik denk van niet.

En als je vader nog geleefd zou hebben, zouden de dingen dan anders gegaan zijn?
Ik vermoed van wel. Ik ben ervan overtuigd dat de kritieken een stuk milder zouden geweest zijn. Maar dan louter uit respect voor hem. Zeker niet voor mij! Wat Frank Hellemans schreef in Knack*, is ronduit vreselijk. In feite speculeert hij op de manier waarop mijn vader op mijn boek zou gereageerd hebben. Dat is uiteraard volstrekt van de pot gerukt. Anderzijds benadrukt zo’n absurde uitlating natuurlijk wel de mate waarin mijn vader zijn stempel drukte op de naoorlogse Vlaamse roman. Alsof die alleen maar kon gedijen onder het goedkeurende oog van Hugo Claus.

 Tot slot: welk advies zou je willen geven aan debutanten in spe die omwille van imago of identiteit geen onbeschreven blad meer lijken?
Zoek het vooral niet te ver maar graaf je diep in je eigen gevoelswereld in. Wees je bewust van de  manier waarop ‘de werkelijkheid’ gemanipuleerd wordt. Lees zoveel mogelijk wereldliteratuur alvorens je te bekommeren om de modieuze tendensen die de media maar al te graag voorschrijven. Last but not least: doe je eigen ding en trek je niets aan van kritiek. Die komt er onvermijdelijk  maar is meestal onbeduidend.

(‘Papa Hugo draait zich in zijn graf om van plaatsvervangende schaamte’ Knack, 17 maart 2010 )