Wolfgang Borchert: schrijven met de dood op de hielen
Exact 100 jaar geleden werd Wolfgang Borchert (1921-1947) geboren. Dit wordt in zijn geboortestad Hamburg uitgebreid gevierd. Ook wij van DEM doen mee. Op zaterdag 22 mei confronteren we Borcherts werk met dat van enkele van zijn Nederlandstalige tijdgenoten tijdens een gestreamde voorstelling vanuit Hamburg en Antwerpen. In DEM176 publiceerden we al enkele vertalingen; speciaal voor dit feestweekend tracteren wij u op twee extra vertalingen: ‘De keukenklok’ en ‘De treurige geraniums’.

De keukenklok
Ze zagen hem al van ver afkomen, want hij viel op. Hij had een heel oud gezicht, maar door de manier waarop hij ging, zag je dat hij pas twintig was. Hij ging op de bank zitten, met zijn oude gezicht naar hen gericht. En dan liet hij zien wat hij bij zich had.
Dat was onze keukenklok, zei hij en hij keek allen die op de bank in de zon zaten, een voor een aan. Ja, ik heb ze nog gevonden. Ze was er nog.
Hij hield een ronde klok die zo wit was als een bord voor zich en hij depte met zijn vinger de blauw geschilderde getallen af.
Ze heeft verder geen waarde, zei hij verontschuldigend, dat weet ik ook wel. En ze is ook niet echt mooi. Ze lijkt op een bord, zo een met witte lak. Maar de blauwe getallen zien er toch nog mooi uit, vind ik. De wijzers zijn natuurlijk maar uit blik. En die werken ook niet meer. Neen. Van binnen is ze kapot, dat staat vast. Maar ze ziet er nog uit als altijd. Ook wanneer ze niet meer werkt.
Hij maakte met zijn vingertop een voorzichtige kring langs de rand van het uurwerk. En hij zei zachtjes: en zij is wat nog rest.
Zij die op de bank in de zon zaten, keken hem niet aan. Een keek naar zijn schoenen en de vrouw keek in haar kinderwagen. Dan zei iemand:
U heeft alles verloren?
Ja, ja, zei hij vrolijk, beeld u in, echt alles! Alleen die is overgebleven. En hij stak de klok opnieuw omhoog, alsof de anderen haar nog niet kenden.
Maar ze werkt toch niet meer, zei de vrouw.
Neen, neen, dat niet. Kapot is ze, dat weet ik wel. Maar voor de rest is ze toch nog helemaal zoals anders: wit en blauw. En opnieuw toonde hij hen zijn klok. En het mooist van al, ging hij opgewonden verder, dat heb ik u helemaal nog niet verteld. Het mooiste komt namelijk nog: ze is om half drie blijven stilstaan. Wat denkt u daarvan?
Dan werd uw huis zeker om half drie door een bom geraakt, zei de man en hij schoof gewichtig zijn onderlip naar voren. Zoiets heb ik al vaak gehoord. Wanneer de bom inslaat, blijven de klokken stil staan. Dat komt door de druk.
Hij keek naar zijn klok en hij schudde superieur zijn hoofd. Neen, beste meneer, neen, daar vergist u zich. Dat heeft niets met de bommen te maken. U moet niet altijd over de bommen praten. Neen. Om half drie was er iets helemaal anders, dat weet u niet. Dat is namelijk de grap, dat ze juist om half drie is blijven stil staan. En niet om kwart na vier of om zeven. Om half drie kwam ik namelijk altijd thuis. ’s Nachts, bedoel ik. Bijna altijd om half drie. Dat is juist de grap.
Hij keek de anderen aan, maar die hadden hun ogen van hem afgewend. Hij vond ze niet. Toen knikte hij naar zijn klok: toen had ik honger, nietwaar? En ik ging altijd meteen naar de keuken. Toen was het bijna altijd half drie. En dan, dan kwam mijn moeder. Ik kon nog zo zacht de deur opendoen, ze had mij altijd gehoord. En als ik in de donkere keuken iets om te eten zocht, ging plots het licht aan. Dan stond ze daar in haar wollen jas en met een rode sjaal om. En op blote voeten. Altijd op blote voeten. En bovendien was onze keuken betegeld. En mijn moeder maakte haar ogen heel klein, omdat het licht voor haar te helder was. Want ze had al geslapen. Het was immers nacht.
Opnieuw zo laat, zei ze dan. Meer zei ze nooit. Alleen: opnieuw zo laat. En dan warmde ze mijn eten op en keek toe hoe ik at. En ze schuurde met haar ene voet tegen haar andere, omdat de tegels zo koud waren. Schoenen trok ze ‘s nachts nooit aan. En ze zat zo lang bij mij tot ik genoeg had. En dan hoorde ik ze nog de borden wegzetten, als ik in mijn kamer het licht al had uitgedaan. Elke nacht ging het zo. En meestal om half drie. Het was heel vanzelfsprekend, vond ik, dat ze ’s nachts rond half drie in de keuken het eten voor me maakte. Ik vond dat heel vanzelfsprekend. Ze deed dat altijd. En ze heeft nooit meer gezegd dan: opnieuw zo laat. Maar dat zei ze elke keer. En ik dacht dat dat nooit zou stoppen. Het was vanzelfsprekend voor mij. Dat was het altijd voor mij geweest.
Een ademtocht lang was hij heel stil op de bank. Dan zei hij zachtjes: en nu? Hij keek de anderen aan. Maar hij vond ze niet. Toen zei hij de klok zachtjes in het witblauwe, ronde gezicht: nu, nu weet ik dat het het paradijs was. Het echte paradijs.
Op de bank was het heel stil. Toen vroeg de vrouw: en uw familie?
Hij glimlachte verlegen: ach, u bedoelt mijn ouders. Ja, die zijn ook mee weg. Alles is weg. Alles, stel u voor. Alles weg.
Hij glimlachte de een na de ander verlegen aan. Maar zij keken hem niet aan.
Toen stak hij de klok weer in de hoogte en hij lachte. Hij lachte: enkel zij hier. Zij is er nog. En het mooie is dat ze uitgerekend om half drie is blijven stilstaan. Uitgerekend om half drie.
Toen zei hij niets meer. Maar hij had een heel oud gezicht. En de man die naast hem zat, keek naar zijn schoenen. Maar hij zag zijn schoenen niet. Hij dacht heel de tijd aan het woord paradijs.
De treurige geraniums
Haar neus ziet eruit alsof hij er aangenaaid is, dacht hij. En hij ziet er helemaal niet uit als andere neuzen. Eerder als een vrucht uit de tuin. In hemelsnaam! dacht hij, en die neusgaten! Die zijn volledig asymmetrisch verdeeld. Die horen zonder enige harmonie bij elkaar. Het ene is eng en ovaal. Het andere gaapt als een afgrond. Donker en rond en ondoorgrondelijk. Hij nam zijn zakdoek en depte zijn voorhoofd.
Het is zo warm, niet waar? begon ze.
O ja, zei hij en hij keek naar haar neus. Die moet er aangenaaid zijn, dacht hij opnieuw. Hij komt zo vreemd over in haar gezicht. En hij heeft een heel andere tint dan de rest van haar huid. Veel intenser. En haar neusgaten zijn werkelijk zonder harmonie. Of van een totaal andere, nieuwe soort harmonie, viel hem in, zoals bij Picasso.
Ja, begon hij opnieuw, denkt u ook niet dat Picasso op de juiste weg is?
Wie? vroeg ze, Pi -ca –?
Nee, dan niet, zuchtte hij en hij zei vervolgens plots zonder overgang: u heeft ooit een ongeval gehad?
Wat bedoelt u? Vroeg ze.
Tja, dacht hij hulpeloos.
Ah ja, bedoelt u omwille van mijn neus.
Ja, uw neus.
Nee, die was altijd al zo. Ze zei dit heel geduldig: die was altijd al zo.
Jeetje! had hij bijna gezegd. Maar hij zei enkel: oh, echt waar?
En behalve dat ben ik ook een uitgesproken harmonische mens, fluisterde ze. En je moet eens weten hoe graag ik symmetrie heb! Ziet u mijn twee geraniums bij het venster. Links staat er een en rechts staat er een. Volledig symmetrisch. Nee, gelooft u mij, innerlijk ben ik helemaal anders. Helemaal anders.
Vervolgens legde ze haar hand op zijn knie en hij voelde haar verschrikkelijk intense ogen tot in zijn achterhoofd gloeien.
Ik ben ook volledig voorstander van het huwelijk, voor het samenleven, zei ze zachtjes en ietwat beschaamd.
Vanwege de symmetrie? zei hij per ongeluk.
Harmonie, verbeterde ze hem welwillend, vanwege de harmonie.
Natuurlijk, zei hij, vanwege de harmonie.
Hij stond op.
Oh, u vertrekt?
Ja, ik – ja.
Ze begeleidde hem naar de deur.
Van binnen ben ik toch helemaal anders, begon ze nogmaals.
Ach ja, dacht hij, jouw neus is onredelijk. Een aangenaaide onredelijkheid. En hij zei luidop: innerlijk bent u zoals de geraniums, bedoelt u. Volkomen symmetrisch, nietwaar?
Ze daalde de trap af, zonder om te kijken.
Ze stond bij het venster en keek hem na.
Toen zag ze hoe hij onderaan bleef staan en met zijn zakdoek zijn voorhoofd afbette. Een keer, twee keer. En vervolgens nog een keer. Maar ze zag niet dat hij opgelucht grijnsde. Dat zag ze niet, omdat haar ogen onder water stonden. En de geraniums, die waren net zo treurig. In ieder geval roken ze zo.
Wolfgang Borchert, Das Gesamtwerk. Herausgegeben von Michael Töteberg unter Mitarbeit von Irmgard Schindler. Reinbek bei Hamburg: Rowohlt Verlag, 2019. Vertaald door Wim Michiel. Foto Borchert: @Borchertarchiv Staats- und Universitätsbibliothek Hamburg.
Vers Op Tafel: Anouk Smies, Het bloed is niet rood
In de rubriek Vers Op Tafel brengen we een voorpublicatie uit een binnenkort te verschijnen dichtbundel. De vierde bundel van Anouk Smies ‘De drang om niemand af te maken’ verschijnt volgende maand bij uitgeverij Opwenteling.
HET BLOED IS NIET ROOD
Anouk Smies
Als de zon een wond beschijnt
in Libanon
zie je dat het bloed niet rood is
Het is gemêleerd
Crèmekleurig
Het bloed is stille nagellak
Het bloed is abstract
als een film van Pasolini
Het bloed is glanzend eiwit
Het gelooft
dat er werelden bestaan
waar reclame wordt gemaakt
voor klaterrood dat in glazen valt
Elke druppel een pistool
Elke druppel onverzoenbare huid
Elke druppel afscheid
Het bloed stroomt door zand
zoals vrouwen op vakantie
banen zigzaggen in hun coma
De leeftijd van bloed
is ouder dan de schuldvraag
die we als een boorvlieg prepareren
Het bloed is de pleinvrees van poëzie

Anouk Smies publiceerde drie bundels. ‘Wie heeft een middelpunt nodig’ werd in 2017 genomineerd voor de J.C. Bloemprijs.Haar vierde worp ‘De drang om niemand af te maken’ verschijnt in april bij uitgeverij Opwenteling. Voor deze bundel interviewde ze Libanonveteraan Armand Lucas, medewerkers van het Huis voor Klokkenluiders en een sekteverlater. Een reis door de mazen van de werkelijkheid heen waarbij je als lezer in de schurende wereld van ontkenning en projecties belandt
175 Deus Ex Machina’s, dat betekent FEEST!
O ja, we vieren graag feest. Zelfs in coronatijd. Heel verantwoord en veilig weliswaar. Om te vieren dat Deus Ex Machina reeds 175 nummers op zijn teller heeft staan én omdat DEM 175 een fantastisch nummer over theaterliteratuur werd én omdat bebuquin een heel sympathieke uitgeverij is, dit SPECIALE AANBOD:
Voor 35 euro (Nederland: 40 euro) krijg je dem175 (of een ander nummer uit ons archief)
+ een abonnement op Deus ex Machina (4 nummers, te beginnen met DEM 176)
+ een van de volgende door bebuquin uitgegeven en speciaal voor ons geselecteerde theaterteksten:
– Abke Haring Flou
– Peter De Graef ‘Et voilà…!’/Ombat
– Els Dietvorst Memento Mori
– Merel de Vilder Robier Le Petit Théâtre de Fanny Ruubier
– Peter Verhelst Arthur
– Benjamin Verdonck Aren
– Pieter De Buysser De zonder zon zon
– Mokhallad Rasem Dagboek van een leeg bed
Stuur je adresgegevens naar info@deusexmachina.be en wij zorgen voor de rest.

DEUS EX MACHINA NR 175: THEATERLITERATUUR

Deze week verschijnt het nieuwe nummer van DEM. Naar goede gewoonte krijgt u het voorwoord voorgeschoteld. Dit keer werd het geschreven door gastredacteur Paul Verrept.
Woord vooraf
1. Xandry van den Besselaar leerde ik kennen toen ze zich liet opsluiten in het ‘schrijversgevang’ van Kultuurfaktorij Monty. Het schrijversgevang is een (vrijwillige) schrijfquarantaine van een week. De teksten die daar ontstaan, worden dan door theatergezelschappen gelezen of zelfs een beetje geënsceneerd. Ik zou er Xandry coachen, wat erop neerkwam dat ik mijn gedacht zei en met grote ogen toekeek hoe op zo’n korte tijd een tekst ontstond.
Ik ontmoette haar opnieuw toen ze me interviewde over mijn werk als theaterauteur. Ik was nooit eerder het onderwerp geweest van een podcast en stelde tot mijn ontzetting vast dat Xandry en haar collega Simon Bellens allerlei geluiden in en rond mijn atelier opnamen: het tikken van een lepeltje in mijn kop koffie, of het gezoef van de lift naar de zevende verdieping. Het verlegde de focus naar mijn gevoel nogal veel naar andere gebieden dan mijn interessante gedachtengoed … Toen ik de podcast hoorde, was ik eens te meer verwonderd. Xandry had uit mijn woorden een heus verhaal gedistilleerd, een verhaal dat echt iets vertelde. Er werd zelfs mij iets verduidelijkt, over mezelf dan nog, en over mijn drijfveren. Als had ze zinnen die ik er willekeurig uitgeflapt had, in de juiste volgorde gezet.
Laat dit een kleine hulde zijn dus. En laat dit een uitnodiging zijn om haar als gids te volgen in een landschap waar vooralsnog weinigen een voet zetten. Ook in de gesprekken van Xandry met de theaterauteurs in dit themanummer, combineert ze gevoeligheid en helderheid. Geen kleine kwaliteiten als het erover gaat verslag uit te brengen van het werk van kunstenaars. Die kwaliteiten waren ook present in de onnadrukkelijke manier waarop ze de redactie van dit nummer leidde.
2. Nico Boon en Stijn Devillé stelden samen met Xandry en mij dit nummer van DEM samen. Nico en Stijn zijn theaterauteurs die een uitgebreid zicht hebben op wat er heden ten dage geschreven wordt. Ik geef met tussenpozen theaterteksten uit bij de kleine uitgeverij Bebuquin. En ik schrijf en teken en sta altijd versteld als woorden stem en lichaam worden. We kwamen één keer samen, vlak voor de eerste lockdown, om vanaf dan vanop afstand te werken. Dat gesprek was meteen daardoor bepalend. Ik denk dat we het erover eens waren dat er iets gebeurt in de toneelliteratuur. We konden niet meteen de vinger leggen op wat dat was, maar zagen wel tendensen én individuele kunstenaars. We bouwden aan een selectie, zochten een evenwicht en kozen resoluut voor minder bekend werk. Dus geen Lanoye, Verhelst of Hertmans. Niet omdat dat werk niet zou deugen, maar omdat er veel ander werk te ontdekken viel dat zelden of nooit een platform kreeg.
3. Er is een kleine revival van theaterteksten – getuige daarvan zijn de vele publicaties bij De Nieuwe Toneelbibliotheek, de vele inzendingen voor de Toneelschrijfprijs, leesgroepen en straks zelfs het internationaal festival voor nieuwe toneelschrijfkunst Shakespeare is dead. Dat zijn initiatieven die dicht bij de auteur staan.
Van de theaterpraktijk uit is er nood aan een diverser repertoire dat nog niet geschreven is, omdat in de canon veel actuele gevoeligheden niet of weinig aan bod komen. Er is nood personages met diversere achtergronden, er is nood aan interessantere vrouwenrollen, er is nood aan dekolonisatie. Er is nood aan nieuwe stemmen. In die vraag naar nieuwe teksten, ligt vaak ook een activistische kijk op schrijverschap besloten.
Met al die noden is het een merkwaardige vaststelling dat nieuwe teksten toch weinig gelezen worden en niet of amper gespeeld worden, tenzij de auteur nauw betrokken is bij opvoeringen van eigen werk. Vaak schrijven auteurs voor een eigen gezelschap. Dat geeft de indruk dat theaterteksten niet doorheen een filter raken, dat het ‘uitgaven in eigen beheer’ zijn, om in boekentermen te spreken.
Adriaan van Aken benadrukt de specifieke capaciteiten die nodig zijn om goed voor theater te schrijven: ‘Romanciers moeten maar eens proberen zo’n halffabricaat te schrijven. Dat is moeilijk! Volgens mij gaat die opmerking niet zozeer over de kwaliteit van de tekst, maar over het feit dat je als auteur weet dat de tekst nog gespeeld moet worden door acteurs.’
Soms is een theaterauteur zelfs schrijver tegen de eigen intentie in: ‘Tekst’, zegt Dounia Mahammed, ‘staat vaak centraal in mijn werk, ook al is dat soms niet helemaal de bedoeling’. En ook: ‘Ik denk dat ik al schrijvend ontdek wat de dingen vertellen of kunnen vertellen.’ Het is een mooi voorbeeld van een auteurschap dat fundamenteel is en toch nauw verbonden is met een praktijk op een scène.
Soms gaat dat nog verder: Sanne Vanderbruggen van het collectief BOG., een Vlaams-Nederlandse collectie van theatermakers, zegt: ‘We repeteren al schrijvend, eigenlijk. Grotendeels.’ Freek Mariën en Carl von Winckelmann schrijven voor Mixtape korte scènes en nodigden al in de startfase van een scène om de dag spelers uit. ‘(…) ik merk dat ik veel ontdek in lezingen van voorlopige versies.’ Het zijn auteurs die samenwerking hoog in het vaandel dragen, niet alleen als het over theater gaat, maar eveneens als het over schrijven gaat. Opvallend is dat het collectieve werk vaak in de plaats komt van het strikt individuele.
Dat geldt niet voor alle schrijvers: Michael Bijnens schrijft naar eigen zeggen ‘dramatisch, ouderwets toneel’ en betreurt dat er ‘nauwelijks nog theaterteksten (worden) geschreven die los staan van het gezelschap dat de tekst speelt (…) Er wordt maar weinig nieuw en oorspronkelijk materiaal geschreven.’ Bruno Mistiaen, een zeerproductief theaterauteur die nooit opgevoerd wordt, schrijft klassiek opgebouwde tragikomedies. Hij vindt dat ‘men de tekst moet dienen en zich niet moet bedienen van de tekst.’
4. Het Vlaamse theater heeft zich de voorbije veertig jaar op ongeziene wijze geëmancipeerd. Klassieke teksten waren in verrassende ensceneringen te zien. Naast dat teksttheater keken veel theatermakers naar de plastische kunsten voor inspiratie. Teksten bleken in dat tweede geval – en in een dominante theater- cultuur – hooguit een van de vele inspiratiebronnen van een voorstelling. Vaak vielen ze ook ten prooi aan knip- en plakwerk, en verschilden ze sterk van wat een auteur ooit in een andere volgorde op papier zette.
Dat theater ontstond op een braakland. Er waren weinig speelmogelijkheden en er was weinig infrastructuur. Er was weinig dus was er veel plek vrij. Er was veel mogelijk en er ontstond een gevoel van vooruitgang. Wat vandaag niet kon, zou morgen wellicht wel lukken, en overmorgen meer dan waarschijnlijk.
Misschien staan theaterauteurs nu aan de start van een dergelijk proces. In een theaterlandschap dat hen grotendeels negeert, maken en vinden ze ruimte om zich in vele gedaantes te manifesteren …
5. Dit nummer tilt een tip van de sluier op. In beeld komt een gebied dat nog niet in kaart is gebracht. Een plek om te verdwalen en veel unieks te ontdekken.
Paul Verrept
In de marge van dit themanummer over theaterliteratuur vroegen we aan verschillende mensen uit de theaterwereld naar hun favoriete theatertekst/theaterauteur. De antwoorden kan je als een verticale woordenstroom doorheen het nummer lezen. Deze stroom wil geen ‘best-of’-lijstje zijn, maar een warme uitnodiging aan de lezer zich (opnieuw) te laten verrassen door deze teksten. Naast de theaterfocus zijn er nog gedichten van Nico Carlier en Wibo Kosters, aangevuld met vertaald werk van Kathleen McGookey en Paula Meehan. DEM175 wordt afgesloten met twee korte verhalen van respectievelijk Christiaan Ronda en Reinold Widemann.
Biografie Roger Van de Velde verschenen, nieuwe actie van DEM
Eindelijk is het zover. Deze wereld is geen ergernis waard, de langverwachte biografie over Roger Van de Velde ligt in de boekhandel. Het boek werd geschreven door Ellen Van Pelt die ons in DEM 172 een voorproef gaf.
Om dat te vieren doet DEM nog een laatste speciale actie dit jaar. Het is niet voor niets de laatste dag van de Cyber Week. Wie nu een abonnement op DEM neemt, betaalt daar maar 25 euro voor én krijgt ons nummer over Roger Van de Velde erbovenop! Wie in Nederland woont, krijgt het abonnement en het nummer voor 30 euro.

In de woelige jaren zestig trok Roger Van de Veldes tragische levensloop de aandacht. Hij werd opgesloten vanwege het vervalsen van doktersvoorschriften voor een medicijn dat hem voor zijn maag was voorgeschreven. Acht jaar bracht hij in erbarmelijke omstandigheden
door achter tralies. Ten onrechte werd zijn literaire werk overschaduwd door zijn leven.
Vijftig jaar later beklijven zijn teksten nog altijd. Zijn verhaal, zijn leven en werk verdienen een recht op antwoord.
‘De koning van het kortverhaal. Een van de auteurs die mij heeft leren lezen.’ – Dimitri Verhulst
‘Roger Van de Velde verdient 50 jaar na zijn dood een literaire wederopstanding.’– De Tijd
Het boek van Ellen Van Pelt werd uitgegeven bij Vrijdag en is nu overal verkrijgbaar.
DEUS EX MACHINA NR 174: MYTHOMANIE
Woord vooraf
‘Never trust the artist. Trust the tale’, schreef D.H. Lawrence ooit in Studies in Classic American Literature (1923). Lawrence’s quote is een advies aan de literaire criticus om een tekst als een op zichzelf staand geheel te beschouwen, los van de mogelijke intenties die de auteur hiermee heeft. Nochtans is een gezonde dosis wantrouwen tegenover auteur én tekst in sommige gevallen geen overbodige luxe. Zeker wanneer we te maken hebben met teksten die zichzelf als ‘non-fictie’ of ‘op ware feiten gebaseerd’ presenteren en die achteraf gedeeltelijk of volledig bij elkaar gelogen blijken te zijn.
Liegen, zo verzekeren psychologen en psychiaters ons, doen we allemaal en daar is op zich niks mis mee. Filosofen als Immanuel Kant mogen dan wel beweren dat een wereld zonder liegen een betere wereld is omdat de leugen het vertrouwen onder de mensen ondermijnt. Een leugentje om conflictsituaties te vermijden of om een gevoel van schaamte of schuld te verdoezelen kan heus geen kwaad. Problematisch wordt het wanneer dit liegen allesoverheersend en pathologisch wordt en het vaak niet duidelijk is of de ‘leugenaar’ zijn eigen leugens gelooft. In de psychiatrie wordt deze ziekelijke vorm van liegen wel eens aangeduid als ‘pseudologia phantastica’ of ‘mythomanie’ – waarbij het volgens sommigen om een zelfstandige psychische stoornis gaat, terwijl het voor anderen eerder een symptoom is van een dieper liggend probleem.
In een essay over Holocaust-mythomaan Binjamin Wilkomirski verderop in dit nummer wordt de Nederlandse psychiater Hans Stoffels geciteerd. Bij de pathologische leugenaar detecteert hij twee belangrijke eigen-schappen: ‘Ten eerste een abnormale geldings- en erkenningsdrang, gemotiveerd door een onverzadigbare wens om de eigenwaarde te doen stijgen; ten tweede een ongewoon sterke fantasie, die vaak zeer origineel is, boordevol frisse ideeën en originele gedachten, vaak ook afgeleid en van buitenuit geïnspireerd door romans en films.’Met een beetje slechte wil zou je Stoffels’ opmerking over de mythomaan ook kunnen toepassen op de schrijver of, meer algemeen, op de kunstenaar. Over de eerste eigenschap valt stevig te discussiëren, maar de tweede is zonder meer een kwaliteit waar menig auteur mee gezegend is.
Deze Deus Ex Machina onderzoekt het snijvlak tussen pathologische mythomanie en literatuur. In wat volgt serveren wij u essays, kortverhalen en gedichten van en/of over mythomanen, fantasten, leugenaars, bedriegers, onbetrouwbare vertellers en literaire personages als Don Quichot en de Baron von Münchhausen.
In twee inleidende essays verkent Michiel Kroese de grenzen tussen fictie, mythomanie, bedrog, waarheid en waarachtigheid in de literatuur. Max Moragie las de biografie van de bekende Nederlandstalige mythomaan Boudewijn Büch en speurt naar mogelijke drijfveren. Gaea Schoeters schreef een brief aan Harry Mulisch. Wim Michiel fileert leven en werk van Holocaust-mythomaan Binjamin Wilkomirski, terwijl Elke d’Hoker reflecteert over het statuut van de onbetrouwbare verteller. Roland Breeur filosofeert over leugen, bedrog en fantasie in Cervantes’ Don Quichot.
Driehonderd jaar geleden werd de (historische) Baron von Münchhausen geboren. Wij vertaalden een kort fragment uit de Münchhausen-versie van Gottfried August Bürger en we vroegen aan zes auteurs om een ‘leugenverhaal’ te schrijven. Geen verhaal met de leugenbaron als protagonist; maar een verhaal ‘waarvan de lezer op voorhand weet dat het gelogen is’. Astrid Haerens, Frederik Lucien De Laere, Aleksandr Skorobogatov, Jonis Hartmann, Nefeli Kavouras en Lubi Barre gingen de uitdaging aan. De zeer diverse resultaten vindt u in dit nummer.
Voor het beeldmateriaal trokken we naar de Karl May-stad Radebeul. In deze vlakbij Dresden gelegen provinciestad beheert kunstenaar en Münchhausen-geestesgenoot Reinhard Zabka (ofte Richard von Gigantikow) al een tiental jaar zijn unieke ‘leugenmuseum’.
De poëzie-bijdragen zijn van de hand van Julio Cortázar (in een vertaling van M. Vanderzee), Léa Festraets, Jolanda Kooijmans en Yerna Van den Driessche. En tenslotte is er nog indringend proza van Uschi Cop en flash fiction van de vijf Vlaamse laureaten van de EACWP-wedstrijd.
De redactie
Een lied vertalen met G. Translate: IJswater – door A.R. Eriks
Teksten vertalen met Google Translate? Dat is een vraag die ook in ons meest recente nummer aan bod komt. A.R. Eriks probeerde het met een songtekst, Broken Hearted Blues van Buddy Guy, en het gaf een vreemd effect. Maar met wat redactie werd het toch een intrigerende tekst. Zie hier:
IJswater
Heer het rilt op mijn kussen
IJs, ijswater, ijswater in het bed van mijn baby
Ja heer, het rilt op mijn kussen
IJs, ijswater in het bed van mijn baby
Als je mijn baby toevallig ziet
Vertel haar, ik heb gehuild, vertel haar, huilend op mijn knieën
Als je ooit mijn baby ziet
Oh ik wil dat je haar vertelt, zeg het, ik huilde op mijn knieën
Ik heb tot mijn Meester gebeden
Bel haar alsjeblieft terug
Genade baby
Genade vrouw
Als ik tien miljoen, miljoen, miljoen (dollar) had, vrouw
Je weet dat ik je zou geven, ik zou elke cent opgeven
Als ik tien miljoen, tien miljoen (dollar) had
Oh ik zou het opgeven, ik zou het ooit, altijd, elke cent opgeven
Heeft u me gehoord Heer
Het rilt op mijn kussen
IJswater in het bed van mijn baby
Noem me nog één keer daddy
Tekst: B. Guy
Vertaald: G. Translate
Geredigeerd: A.R ERiks
Dit zegt de vertaler: Na dit vertaalde lied ben ik op zoek gegaan naar andere blues of bluesachtige liederen (mijn plan was een reeks vertalingen te maken), maar helaas was de uitkomst telkens een stuk minder ‘to the point’ dan gehoopt. De zoektocht is nog niet gestaakt maar de reeks laat nog op zich wachten. Wat ik na vertaling heb veranderd is om te beginnen de titel en hier en daar een ‘Oh’, een ‘Yes’ en een ‘Hey’. Verder heb ik na vertaling de regel ‘All the good things I have done for you woman, Oh you left me for some other man’ eruit gehaald. Die zwakte naar mijn idee het verhaal af, maakte het te plomp, te recht toe recht aan. Ook heb ik in de slotstrofe de eerste regel laten terugkeren.
A.R. Eriks (Haaksbergen, 1971) is een gerespecteerde bassist in de wereld van de gypsyjazz. Sinds 2007 is hij lid van het Robin Nolan Trio en hij heeft jarenlang Jimmy Rosenberg begeleid. Geïnspireerd door Paul McCartney begon hij met blues en rock op de basgitaar voordat hij de contrabas ter hand nam. Na zijn studie aan het Conservatorium van Amsterdam werkte hij samen met o.a. Benjamin Herman en Anton Goudsmit. Rond de eeuwwisseling begon hij gypsyjazz te spelen. Sindsdien toert hij en neemt hij platen op met enkele van de grootste namen in dit genre: Stochelo Rosenberg, Mozes Rosenberg, Robin Nolan en Paulus Schäfer. Ook is hij programmeur van het internationale gypsyjazzfestival Django Amsterdam en heeft hij verschillende online bascursussen uitgegeven.
ACTIE: Een boek van Fleur Jaeggy, gratis bij een DEM-abonnement
‘Van Roberto Calasso is de uitspraak dat er na Kafka geen grote literatuur meer is geschreven, of woorden van die strekking. Hij zal het werk van zijn vrouw toch wel gelezen hebben?’, aldus Cyrille Offermans onlangs in een lovende recensie over SS Proleterka in De Groene Amsterdammer. Calasso’s vrouw en de auteur van het werk in kwestie is FLEUR JAEGGY (1940). Vertaler Frans Denissen schreef over deze buitengewone, korte novelle een essay in het recenste nummer van DEM.
Voor 35 EURO (Nederland: 40 euro) krijg je het jongste DEMnummer over VERTALING (DEM173) + een abonnement op Deus ex Machina + Fleur Jaeggy’s SS Proleterka (vertaald door Frans Denissen) OF haar verhalenbundel Ik ben de broer van XX (vertaald door Hilda Schraa). Beide werken werden uitgegeven door Koppernik. Winkelwaarde is telkens 18,50 euro.
Stuur je adresgegevens naar info@deusexmachina.be, vergeet niet te vermelden of je de novelle wenst of de verhalenbundel en wij komen in actie.
Wie ons niet gelooft wanneer we zo wild zijn over Fleur Jaeggy, leze de recensie van Offermans in De Groene Amsterdammer of Sheila Heti’s essay over Jaeggy in The New Yorker

Over SS Proleterka:

De vijftienjarige hoofdpersoon en haar afstandelijke financieel geruïneerde, maar toch geliefde vader, Johannes, gaan samen op een cruise naar Griekenland aan boord van de Proleterka. Vanuit een vreemd, telescopisch perspectief, verteld vanaf de dag dat ze plotseling besluit dat ze de as van haar vader wil ontvangen, vertelt ze over haar jeugd. Haar hertrouwde moeder, koud en ver weg, stond de vader slechts sporadisch toe zijn kind te komen bezoeken, dat weggestopt zat bij familieleden of op een school voor meisjes. Aan boord van de Proleterka heeft ze heftige, vleselijke omgang met de zeelui: ‘Ik had geen ervaring met het andere deel van de wereld, het mannelijke deel.’ In de ban van het verlangen ervaring op te doen beschrijft ze zelfverzekerd zowel haar afspraakjes als hoe ze haar vader vrijwel totaal negeert. SS Proleterka is een genadeloos onderzoek naar afstand, schroom en wrok.

Over Ik ben de broer van XX:
In Ik ben de broer van XX – of de verhalen nu over beroemde schrijvers (Calvino, Ingeborg Bachmann, Joseph Brodsky) of over baronessen, dertiende-eeuwse visionairen of gekwelde kinderen op elitaire Zwitserse kostscholen gaan – slaagt Jaeggy er op steelse wijze in je geest in bezit te nemen. Haar gotische werelden lopen over van stil geweld – en zijn onvergetelijk.
DEUS EX MACHINA NR 173: VERTALING
Voorwoord uit het nummer
Alle dagen lezen we in vertaling. Van de websites die we bezoeken, de advertenties die we online of in de brievenbus aantreffen, de handleidingen die we raadplegen, de ondertitels bij de film of serie die we bekijken, tot de reportages, romans, kortverhalen, strip-, kook-, en kinderboeken die we lezen, vertaling is overal. In die mate dat we vaak over het hoofd zien dat ze er is.
Als literair tijdschrift zien we het als onze taak om onbekend werk uit binnen- en buitenland in de kijker te zetten en daarbij publiceren we regelmatig gedichten, essays en kortverhalen uit een andere taal in het Nederlands. In dit nummer presenteren we een hele hoop onbekend werk voor het eerst in het Nederlands en lokken we ook de hardwerkende schaduwschrijvers uit de schemerzone om niet alleen de vertaling maar ook de vertalers te laten spreken. Omdat literair vertalers nog al te vaak vergeten worden, presenteert Deus Ex Machina als antwoord op dat onrecht een nummer volledig gewijd aan literatuur, vertaling en vertalers.
In een inleidend essay toont Ernest De Clerck aan hoe elke vorm van taalgebruik vertaling impliceert. Jan Buts levert een beschouwing over de onstuitbare opkomst van de machinevertaling.
Mogelijks verdwijnen menselijke vertalers in de toekomst, vandaag zijn ze vooralsnog hardwerkende doch vaak vergeten figuren die in de schaduw staan van de geprezen auteurs wiens internationale carrières ze mogelijk maken. Zelfs binnen de literaire vertaalgemeenschap en de vertaalwetenschap heerst er ongelijkheid. Dat uit zich zowel in de verschillen tussen dominante en gedomineerde talen, als tussen de representatie en appreciatie van vertalers zelf. Zo wijst Theresia Feldmann op de miskende plaats van de vrouw als vertaler aan de hand van een bespreking van de vergeten vertalers Isabella Correa, Caroline Schelling, Meta Forkel-Liebeskind en Elisabeth de Roos.
Over leven in vertaling lees je in Jack McMartins portret van James Holmes,leather daddy van de vertaalwetenschap.
Hilde Keteleer haalt Holmes ook aan, maar dan in de context van haar studie vertalen. Keteleer schrijft een brief aan een jonge vertaler over haar dagelijkse strijd tegen vertaalstrategieën die van hogerop worden opgelegd. Frans Denissen illustreert zijn vertaalstrategie aan de hand van notities bij het vertalen van Fleur Jaeggy’s SS Proleterka.
Xavier Roelens schrijft over de sappige voldoening van de verboden vrucht: de indirecte vertaling. Dat ook een vertaling van een vertaling kan werken in het Nederlands doet hij je voor met een selectie gedichten.
Sofie Verraest vertaalde twee gedichten van de Brits-Somalische dichteres Amina Jama die enkele maanden geleden in Brussel was voor het Asmara-Addis Literary Festival (In Exile).
Willy Martin neemt ons woord voor woord bij de hand terwijl hij het Engels van Wallace Stevens omzet naar het Nederlands in een nagelnieuw voorbeeld van hervertaling. Saar Wuyts zorgt ervoor dat de ‘fantastische’ (lo fantástico) literatuur van José Güich Rodríguez voor het eerst in onze taal te lezen is en Luc de Rooy vertaalde aanstormend Amerikaans schrijftalent Rita Bullwinkel.
Aleksandra Boltovskaja’s tragikomische ervaringen als aangestrande Russin in Limburg staan er dankzij Pieter Boulogne en Fien Bovend’aerde vertaalde Passa Porta’s recente Canadese auteur in residentie Daniel Canty uit het Frans.
We kregen verschillende vrije inzendingen binnen van enthousiaste vertalers, sommigen al meer ervaren dan anderen. Je vindt ze verspreid in het nummer terug, zonder onderscheid tussen gevraagde en spontane bijdragen.
Omdat elke vertaling zich afspeelt binnen een spanningsveld tussen verschillende talen, waar de invloed van de één al sterker is dan die van de andere, zal je ook in dit nummer af en toe een vreemde taal aantreffen. Dat is dan een voorbeeld van een uiterst zichtbaar spoor van de brontaal. Maar ook in schijnbaar gaaf Nederlands zal je sporen van het Engels, Duits, Frans, Lets, Letgaals, Welsh, Kroatisch, Arabisch, Spaans, Russisch of Pools terugvinden. Misschien besluit je erover te lezen, misschien kies je ervoor om zelf verder op zoek te gaan naar andere betekenissen, en wie weet, verdwaal je in vertaling. We wensen je een fijne tocht.
Veel leesplezier,
De redactie
Dit is het voorwoord van DEM 173. Meer lezen? Je vindt het nummer in de boekhandel, in sommige bibliotheken en uiteraard kan je het hier bestellen.
Frederik Willem Daem over ‘Tekens van leven’: “Pijn doet je meer levend voelen dan berusting”
Door Tess Jacobs, student journalistiek AP Hogeschool
Frederik Willem Daem debuteerde in 2015 met zijn verhalenbundel Zelfs de vogels vallen, die enthousiast onthaald werd. Nu, vijf jaar later, verschijnt zijn eerste roman Tekens van leven. Een boek over cruciale keuzes met desastreuze gevolgen, verslaving en de schoonheid die zich in de saaiheid van het leven verschuilt.

Frederik en ik spreken af in de Tropicana in Brussel, waar hij ijverig aan het knutselen is aan zijn kartonnen versie van Café De Kauw. Een fictieve bruine kroeg die de uitvalsbasis vormt voor Andreas, de protagonist in Tekens van leven. Frederik biedt me een plastieken flesje water aan en we zoeken een plekje naast zijn eigenhandig in elkaar geknutselde pooltafel. Dit leunt het dichtste aan bij ‘op café gaan’ sinds COVID-19 het land in lockdown dwong.
Welk gevoel overheerst er, nu het boek klaar is? Opluchting? Gemis?
“Allebei. Hoewel ik er naar het einde toe echt klaar mee was, is het een heel fijne fase geweest. Ik heb de afgelopen jaren héél veel geschreven. Altijd ’s nachts, waardoor ik in een stroom ben beland. Elke dag ging ik tegen elf uur ’s avonds neerzitten en schreef ik makkelijk door tot vijf uur ’s ochtends. Ik lag hele dagen in bed, omdat het zwaartepunt van mijn dag zich aan het einde bevond. Ik had schrik om ook maar iets te doen, omdat ik niet wilde dat het mijn prestaties zou beïnvloeden.”
“Wanneer ik daar dan ’s nachts zat, dacht ik: ik doe het toch maar. Hoe zot is dat eigenlijk, dat je iets zo belangrijk vindt, dat het je ertoe drijft nachtenlang te schrijven. Ik prijs me er gelukkig om, dat iets me zo bezighoudt dat ik dat daarvoor over heb. Maar je kan zoiets enkel doen, wanneer het ergens naartoe gaat.”
Al dat nachtenlange schrijven moet heel wat materiaal opgeleverd hebben.
“Ik ben iemand die heel veel schrijft, om vervolgens weer heel veel te schrappen. Tekens van leven was een boek van zeshonderd pagina’s, waarvan ik er uiteindelijk driehonderddertig heb overgehouden. Momenteel ben ik bezig aan een nieuw project en ondanks dat ik weet welke werkwijze me het beste ligt, voelt het beginnen aan een nieuw boek nog steeds even onwennig.
Gaat het schrijven van een roman niet heel anders in zijn werk dan het schrijven van een verhalenbundel?
“Absoluut. Bij Zelfs de vogels vallen schreef ik soms maar een maand aan een kortverhaal. Wanneer je de bundel afwerkt, zijn sommige verhalen al een jaar oud. Terwijl je een roman telkens van begin tot eind onder handen neemt en dus eigenlijk gelijk schrijft met het moment waarop jij je bevindt in je leven.”
Vond je het moeilijk om Tekens van leven los te laten?
“Zeker. Maar je komt op een punt wanneer het bijna onmogelijk is om bepaalde zaken nog aan te pakken. Ik had dat boek op tien verschillende manieren kunnen schrijven en dan waren het ook tien verschillende boeken geworden. Elke keuze legt je verhaal in een bepaalde plooi en sluit daardoor mogelijkheden uit. Je kan nog teruggaan op je stappen, maar eens de fundering er staat, moet je daarbinnen blijven werken. Dan probeer je van het huis dat je bouwt, een zo mooi mogelijk huis te maken. Want het huis staat er al. Je kan natuurlijk alles met een sloopkogel met de grond gelijk maken en opnieuw beginnen, maar dan schrijf je een ander boek.”
Wanneer beslis je dan dat het goed is?
“Je moet kunnen loslaten, want je kan altijd tot aan het einde details veranderen, wat ik ook gedaan heb. De dag voordat het boek naar de drukker werd gestuurd, heb ik de laatste zin veranderd. Dat is haast zo symbolisch, dat het lachwekkend wordt. Wanneer je dan het definitieve punt zet, creëer je een afstand tegenover je werk, waardoor er plaats wordt gemaakt voor een zekere schaamte.”
Je hebt een groot deel van het schrijfproces in cafés doorgebracht, werd je daar dan ook tot het vaste klantenbestand gerekend?
“In sommige cafés wel. Ik ging vaak naar dezelfde, waar ik dan de wifi-code vroeg en begon te schrijven. Zoals velen dat in koffiebars doen. Soms koos ik ook onderweg naar huis een café, of zocht ik er een in de buurt wanneer ik ergens wat tijd moest overbruggen. Dan schreef ik details neer die me opvielen, om te verwerken in Café De Kauw. Maar los van mijn schrijfproces, ben ik sowieso in een paar cafés vaste klant. Op café gaan is een fundamenteel onderdeel van mijn leven.”
Vond je het belangrijk om voor een fictief café te kiezen?
“Exact. Café De Kauw is een amalgaam van alle cafés waar ik geweest ben. Ik wou niet vastzitten aan de waarheid. Het idee is begonnen in café De Raaf in de Van Schoonbekelaan in Antwerpen, omdat ik dat zo’n charmant café vond. Daarna ben ik elementen gaan ontlenen van verschillende cafés. Het personage Eckhart komt uit een café om mijn hoek, waar ik een gesprek aanging met iemand waarvan ik zijn naam zelfs niet weet. Hij fladderde als eeuwige single van café naar café. Het gesprek dat we toen hadden, staat neergepend in Tekens van leven. Zo is café De Kauw stilaan een samenraapsel geworden, een fictief voorbeeld van de bruine kroeg die op sterven na dood is.”
De stad speelt een grote rol in Tekens van leven, wat vind je zo intrigerend aan het stadsleven?
“Ik ben opgegroeid in Brussel en heb een tijd in New York en in Antwerpen gewoond. Wat me zo aantrekt aan een stad, is dat er automatisch een confrontatie ontstaat met de werkelijkheid. Dat ontbreekt meer op het platteland.”
Toch heerst er in café De Kauw niet de typische stadsmentaliteit.
“Café De Kauw is eigenlijk heel kleinstedelijk ingesteld, zoals dat gaat in Antwerpen naar mijn gevoel. Brussel is een metropool, waar problemen een grotere omvang lijken te hebben. In Antwerpen heb je meer die kenmerkende ons kent ons mentaliteit. Een mentaliteit die anno 2020 stilaan in gevaar komt. De klanten van De Kauw kenden de stad als hun broekzak en zien die steeds verder ontwikkelen. Daardoor ontstaat er angst. Ze voelen zich bedreigd in hun zijn door de samenleving die alsmaar sneller evolueert en steeds groter wordt. Het lijkt daardoor soms alsof de wereld steeds kleiner wordt, terwijl café De Kauw groeit. Toen ik aan het schrijven was in De Raaf, het bruine café dat me heeft geïnspireerd, wist ik al: die tent kan niet blijven bestaan. Intussen is het gesloten.”
Die evolutie van de stad waarover je het hebt, is heel voelbaar in het boek.
“Ik vind het vreemd dat we niet meer stilstaan bij hoe de stad is ingericht. Daarom wijs ik op het verkeer en de manier waarop de mensen de stad beleven. Ik probeer ze te anonimiseren, omdat het verhaal zich voor mij evengoed in Gent, Utrecht of Marseille kan afspelen in plaats van Antwerpen. Voor de echte Antwerpenaar wordt het na een tijd wel duidelijk dat het om hun koekenstad gaat, maar wie die referenties niet kent, kan het als een verzonnen stad bekijken. Ik ben op zoek gegaan naar woorden met een collectieve betekenis. Zoals ‘Harmonie’. Wanneer je dat woord stript van de plek, herovert het zijn oorspronkelijke inhoud. Dat vind ik interessant, hoe woorden soms geclaimd worden door een praktijk en er dan opeens onlosmakelijk mee verbonden zijn.”
Opmerkelijk in de roman zijn alle dierennamen. Andreas, het hoofdpersonage uit het boek, heeft samen met zijn vriendin Hertje een kat. ‘Vogel’. Vanwaar die bizarre naam?
“Enerzijds omdat het een vogel voor de kat is en aan zijn einde komt door van het balkon te duikelen, maar initieel is het idee er gekomen door mijn beste vriendin. Haar konijn heet ‘vogel’. Ik vind dat zo’n geniale naam, die daarbovenop inhoudelijk nog eens klopte ook. En voordat ik het wist, verwees ik hiermee op een obscure prominente manier naar Zelfs de vogels vallen. Ik vond het grappig om met die diersoorten te spelen en er geloofwaardige bijnamen van te proberen maken. Spinne, Visse, Hertje, Vogel. Daardoor krijgt het boek bijna iets fabelachtigs, alsof ze allemaal symbool willen staan voor iets.”
Je hebt de cover van het boek zelf getekend, bij Zelfs de vogels vallen beschreef je de covers met de hand. Vind je dat belangrijk, meewerken aan de vormgeving?
“Dat hoort er allemaal bij. Ik kan me niet inbeelden dat ik daar niet aan meewerk. Daar ben ik een veel te grote controlefreakvoor. Wat niet makkelijk is, – niet voor mezelf en ook niet voor de mensen met wie ik samenwerk. Ik bedoel, zie mij hier met karton een café in elkaar knutselen. Met die vormgeving is dat net hetzelfde, dat is iets waar ik van begin af aan al mee bezig ben.”
Het hele boek voelt aan als een totaalconcept.
“Dat is het voor mij ook. In Tekens van leven gaat het op een bepaald moment over nachtbloemen op cactussen. De bloem verwijst naar de tekening die Visse voor Patricia kribbelt. Ik wilde dat de cover een knipoog zou zijn naar een tekening op een bierviltje. De binnenkant van het boek vormt een sterrenhemel, alsook een verwijzing naar Hertje’s sproeten. In de achterflap zit een komeet verstopt. Dat zijn van die kleine dingen waarbij ik me dan inbeeld dat mensen die komeet pas maanden later ontdekken door een vriend die hen daarop wijst. De sterren komen ook terug bij elk hoofdstuk. Ik hoop dat lezers aanvoelen dat er over elk detail is nagedacht.”
Is het daarom dat je aan het einde van het boek een welgemeende ‘sorry’ zegt?
“Ja”, zegt Frederik met een glimlach. “Ik kan nogal doorgedreven zijn in hoe ik de dingen zie, maar steeds met het eindproduct in gedachten. Een tiran zal ik nooit zijn, ik sta open voor andere ideeën, maar ik wil gewoon het best mogelijke product maken. Om dat te bekomen, ben ik streng voor mezelf, maar ook voor de mensen om me heen.”
Andreas is ook een controlefreak, daardoor lijdt hij onder andere aan vliegangst. En toch is hij niet bang om zichzelf te verliezen in alcohol.
“Hij wilt alles begrijpen, maar tegelijkertijd wilt hij zich in de drank verliezen. Dat is de aantrekkingskracht van alcohol, ik merk dat ook bij mezelf. Constant zit ik met mijn werk in mijn hoofd. De momenten waarop ik op café ben of bij vrienden iets drink, zijn één van de weinige momenten waarop ik uit mijn eigen wereld kan stappen. Zelfs thuis zal ik nog ‘snel’ even iets neerpennen of op mijn gsm al wat dingen in gang zetten. Wanneer ik iets drink, heb ik het gevoel dat ik in het ‘nu’ ben, wat heel contradictorisch is, aangezien drank het ‘nu’ juist uitsluit. Ofwel vergeet je wat er gebeurt en creëer je een afstand tegenover het ‘nu’, ofwel ervaar je de tijd anders binnen de dronkenschap.”
En is dat bij Andreas ook het geval?
“Absoluut. Het is voor hem een manier om de controle op te heffen. Op dat moment schuift hij het knagende schuldbesef en het gevoel dat hij zijn leven op de rails moet krijgen, aan de kant. Constant is hij ermee bezig zijn verleden te verwerken, zodat hij terug vooruit kan. Zodat dat hoofdstuk eindelijk afgesloten kan worden.
Drinken is vaak een vlucht, alles wat aan de orde is, wordt uitgesteld. Maar in zijn geval kan dat ook problematisch worden, bijvoorbeeld wanneer dat de enige manier is die overblijft om zijn demonen te verjagen. Het is makkelijker voor hem om zich te verhouden tot die nieuwe wereld die café De Kauw vormt, dan terug zijn oude ‘ik’ te worden. Want wie is die oude ‘ik’? Kent hij die zelf nog wel? Café De Kauw vormt op die manier een uitvalsbasis, een rebound.”
Je schreef in De Standaard dat het in de kleren kruipen van een personage één van de mooiste aspecten vormt van het schrijverschap. Hoe was het om Andreas zijn kleren aan te trekken?
“Dat verliep vlot, aangezien ik hem zie als een generatiegenoot waarin ik ook wat elementen van mezelf toelicht. Enerzijds is er een soort vermoeidheid die wij binnen onze samenleving ervaren waarbij er constant van je verwacht wordt om te weten wat de juiste keuze is. Daar komen heel wat onzekerheden en angsten bij kijken. Een keuze binnen het leven, alsook binnen het schrijverschap, kan heel wat andere keuzes uitsluiten. We hebben maar één leven, en daar zijn we ons hyperbewust van. Vooral dan van de eindigheid die daaraan verbonden is.”
Ook de saaie kant die aan een langdurige relatie verbonden is, komt aan bod.
“Saaiheid is inherent aan het leven en daar zit ook veel schoonheid in. Maar ook daar hebben we schrik van gekregen. Carpe diem. Alsof we elke dag moeten plukken alsof het de laatste is en altijd uit alles het beste moeten halen. Mensen zouden er alles aan doen om hun leven om te gooien, om het zo toch maar spannend te houden. Dat is ook wat Andreas doet en hem ondanks alle pijn een vorm van catharsis bezorgt. Pijn doet je meer levend voelen dan berusting. Ik herinner me dat ook bij mijn eigen momenten van liefdesverdriet: hoe gek is het, dat een mens zo veel pijn kan voelen? Dat ik dat tot in elke vezel van mijn lichaam kan ervaren?”
Zoals je in Tekens van leven schrijft: “Om de een of andere reden hoopte Andreas altijd dat ze fout zat en terzelfder tijd was hij zo fier wanneer ze het juist had.” Ook dat hoort bij die sleur van het graag zien.
“Ja, dat is een heel wreed gegeven. Je kent elkaar zo goed, dat je enorm bot durft te zijn tegen elkaar. Je weet wat je moet zeggen om de ander te kwetsen, terwijl je die juist ongelofelijk graag ziet. Dat zit ook in die zin. Je bent onder de indruk dat het juist is, maar tegelijkertijd denk je ook: ze is aan het uitpakken met haar kennis. Het schenkt hem een genoegen wanneer ze er dan eens naast zit. Dat zijn dynamieken die in veel relaties voorkomen op verschillende manieren. Of dat nu het parkeren van een auto betreft, of het kruiden van een gerecht. Dat is onvermijdelijk, maar tegelijkertijd ook heel spannend. Het is een zoektocht om te ontdekken hoe jij je moet verhouden tegenover iemand anders. Binnen die verveling van een langdurige relatie ontstaan mooie dingen en dan is het aan jou om daar iets spannends van te maken.”
“Het was alsof zijn sentimentaliteit alleen maar kon bestaan in quarantaine, op een plek waar zijn theoretische liefde niet aangetast kon worden door de werkelijkheid.” – het woord quarantaine trok nu meteen mijn aandacht, aangezien we daar door de Coronacrisis zo op gefocust zijn. Denk je dat de liefde tussen Andreas en Hertje wel stand had gehouden in quarantaine?
“Theoretische liefde is iets gevaarlijks. Je bent niet bij elkaar, en je begint te fantaseren. Dat doet Andreas ook voortdurend over Hertje. Je schrijft een ander verhaal, maakt verschillende hypotheses. Binnen die hypotheses is alles perfect, omdat ze niets te maken hebben met de werkelijkheid. Wanneer je fantaseert heb je controle, in het echte leven heb je dat nooit. Net zoals je dat in quarantaine niet hebt.”
Ben jij tijdens de quarantaine meer gaan houden van bepaalde dingen?
“Van de natuur. Samen met mijn vriendin heb ik zes weken in de natuur van de Ardennen doorgebracht. Dat deed me inzien dat ik ook kan functioneren buiten de wereld waarvan ik dacht dat die onontbeerlijk was.”
Denk je dat het boek anders gelezen zal worden door de crisis?
“Dat is onvermijdelijk. De manier waarop ze in café De Kauw een pint drinken, is bij ons inmiddels al iets van enkele maanden geleden. We zijn gewend geraakt aan het ‘nieuwe normaal’. We leven in dezelfde wereld, maar op een meer afstandelijke manier. Mondmaskers en wachtrijen voor de supermarkt. Op een vreemde manier voelt het vertrouwd aan. Het boek is net verschenen en is al bijna een tijdsartefact. Het wordt hypernostalgisch, omdat het vandaag onbestaand is, en we zijn amper drie maanden verder. Ik hoop dat mensen het fijn vinden om via het boek terug te blikken op die manier van tooghangen.”
Ook het internet, dat zich aan de mens opdringt, wordt meermaals aangehaald in het boek.
“Dat is zo. Vaak heb je het niet door, en voordat je het weet krijg je een pushmelding van Instagram om je te bedanken voor je tienjarig lidmaatschap. Lang hebben we gedacht niet aan die maalstroom van het moderne leven te kunnen ontsnappen, maar eigenlijk zetten we hem zelf in gang.
Tess Jacobs

Actie: De Knetterende Schedels, gratis bij een DEM-abonnement

Precies vijftig jaar geleden overleed Roger Van de Velde (1925-1970). Tijdens zijn leven werd Van de Velde omwille van zijn Palfiumverslaving verschillende keren opgesloten in gevangenissen en psychiatrische instellingen. Als schrijver kreeg hij daarbovenop nog af te rekenen met een publicatieverbod. De korte verhalen van Roger Van de Velde (o.a. gebundeld in Galgenaas, De knetterende schedels en Kaas met gaatjes) horen bij de beste die in ons taalgebied geschreven zijn en daar verandert een halve eeuw niks aan.
Daarom is het nu tijd, vindt Deus ex Machina, om mens en werk hulde te brengen met een auteursnummer. Van de Veldes proza is dringend toe aan een nieuwe generatie lezers.
SPECIAAL AANBOD:
Voor 35 EURO (Nederland: 40 euro) krijg je het Roger Van de Velde-nummer + een abonnement op Deus ex Machina + Roger Van de Veldes De knetterende schedels (1969, opnieuw uitgebracht door Uitgeverij Vrijdag, mei 2020 – winkelwaarde: 22 euro).
Stuur je adresgegevens naar info@deusexmachina.be en wij komen in actie.
Meer over De Knetterende Schedels lees je hier.