F*minist op Poetik Bazar

In mei 2023 verscheen DEM 184 F*minist! Op 23 september 2023 op Poetik Bazar staan we nog even stil bij dit nummer.

Tijdens een panelgesprek duiken we dieper in de vragen die opborrelen als we aan hedendaags feminisme en feministische literatuur denken. Enkele auteurs die publiceerden in het nummer zullen ook voordragen uit eigen werk.

Hallen van Schaarbeek

23 September 2023 15.45 (SCENE)

Gratis – meer info: http://poetikbazar.be/programme-23-nl-2

Met: Uschi Cop (Hyster-x), Zindzi Tillot (Hyster-x) en Sanneke van Hassel (Fix-dit)
Host: Stefanie Huysmans-Noorts

Sanneke van Hassel (Rotterdam, 1971) schreef vijf verhalenbundels, en de romans Nest en Stille grond. Haar laatste verhalenbundel Nederzettingen verscheen in 2019. Voor haar oeuvre won Van Hassel de BNG Nieuwe Literatuurprijs (2008) en de driejaarlijkse Anna Blamanprijs (2013). Als pleitbezorger van het genre van het korte verhaal stelde ze met de Vlaamse auteur Annelies Verbeke Naar de stad samen, een internationale bloemlezing korte verhalen. Van Hassel maakt sinds 2020 deel uit van het feministische literaire collectief Fixdit dat zich inzet voor meer diversiteit in de canon en de literaire wereld.Voor F*minist schreef Sanneke Van Hassel ‘dochters’, een tekst waarin ze op zoek gaat naar de vrouwen in De Nieuwe Stijl, een literaire avant-garde stroming uit de jaren zestig.

(foto: Gaby Jongenelen)

Uschi Cop woont in Brussel. Ze schrijft korte en langere verhalen. Begin 2021 richtte ze Hyster-x op, een feministisch schrijverscollectief voor vrouwen en non-binaire personen. Ze cureert literaire podia en teksten voor dit collectief en schrijft columns voor Bruzz. Uschi is deel van het talentontwikkelingstraject van Wintertuin en jureert voor de Herman de Conickprijs.Voor DEM 184 F*minist! schreef ze ‘De leyak’, een verhaal met weerhaakjes die zich onder je vel nestelen.

Zindzi Tillot  is 26 jaar, woont in Brussel en schrijft, performt en regisseert. Ze is lid van feministisch schrijverscollectief Hyster-X en redacteur bij Kluger Hans. Naast kunst heeft zo ook veel interesse in sociale gelijkheid, videogames, mode, film, filosofie en nieuwe technologie. Haar werk zou je kunnen beschrijven als melancholische feverdreams met scherpe randjes. In juli 2023 ging ze mee met de Parijs-residentie van De Buren. In DEM verscheen het gedicht ‘deadbeat’.

Deus Ex Machina zoekt een nieuwe redactiesecretaris!

Een passie voor literatuur en tijdschriften? Dan is Deus Ex Machina misschien iets voor jou. DEM bestaat sinds 1975 en is het op een na oudste Vlaamse gesubsidieerde literatuurtijdschrift. Daarmee is het een instituut van de Vlaamse letteren. Na twaalf jaar trouwe dienst gaat de huidige redactiesecretaris Wim Michiel andere uitdagingen aan. De redactie zoekt nu naar de geschikte persoon (v/m/x) om hem te vervangen. 

Als redactiesecretaris coördineer je het reilen en zeilen van de redactie. Je bent verantwoordelijk voor de financiële kant van het tijdschrift en je volgt de totstandkoming en het productieproces van de verschillende themanummers op de voet. Daarnaast werk je indien gewenst mee aan de samenstelling van nummers en kan je kiezen om deel uit te maken van de proza- of poëzieredactie waar je mee de vrije inzendingen beoordeelt.  

Voor deze functie is een kleine, vaste verloning voorzien. Wil je meer informatie? Stuur dan een mailtje naar het redactieadres (info@deusexmachina.be ). Om te solliciteren stuur je een motivatiemail en een korte CV naar hetzelfde adres voor 1 december 2023. 

Waarom werken wij?

Door Paul Verhaeghe geschreven voor de presentatie Deus Ex Machina nr. 185 ‘Dodelijk werk’, Industriemuseum, Gent, 6 juli 2023

Ik moet mijn uiteenzetting starten met een bekentenis: ik werk graag, zeer graag zelfs. Ik werk bovendien veel, ik kan mij een leven zonder werken simpelweg niet inbeelden. De ironie wil dat ik de voorbije jaren hard gewerkt heb aan het formuleren van een onderbouwde kritiek op werken, waardoor ik me verplicht voel mezelf te rechtvaardigen. De meest voor de hand liggende verklaring is dat ik tot een zeldzame elite behoor. Dat is ongetwijfeld juist, maar toch vind ik deze verklaring wat te gemakkelijk, zeker in het licht van onze ruimere geschiedenis. Ooit was werken voor iedereen een plezier.

Arbeid zoals wij die kennen, is een recent fenomeen in de evolutie van homo sapiens, hij bestaat amper 12.000 jaar. De voorafgaande 200.000 jaar kwam werken neer op wat we tegenwoordig als vrijetijdsbesteding beschouwen: jagen, vissen en plukken. Onze verre voorouders leefden in het oorspronkelijke paradijs, en pas met de neolithische revolutie ging de tuin van Eden definitief op slot. Vanaf dat ogenblik gold de Bijbelse imperatief: ‘in het zweet uws aanschijns zult gij uw brood verdienen’.

Nauwelijks tweehonderd jaar geleden kende dat zweten een gevoelige uitbreiding met de industriële revolutie. Het aantal arbeiders nam exponentieel toe, ze kregen zelfs een eigen naam, de proletariërs. De oorspronkelijke betekenis van het woord zijn we wat vergeten: een proletariër is iemand die zijn arbeidstijd moet verkopen om in zijn levensonderhoud te voorzien – tegenwoordig geldt dat voor een meerderheid van de mensen.

Nog recenter volgde de digitale revolutie, die een aantal beroepsactiviteiten overbodig maakte. Met de hedendaagse ontwikkelingen op het vlak van AI en ChatGPT ziet het ernaar uit dat de overbodigheid zal toenemen. De verwachting dat we daardoor minder zullen werken, zal hoogstwaarschijnlijk niet ingevuld worden – dezelfde verwachting werd begin vorige eeuw al eens geformuleerd, toen omwille van de mechanisatie. Een paar decennia na de voorspelling bleken we harder en meer te werken. Ik vrees dat hetzelfde ook nu het geval zal zijn. De verklaring ligt in het loslaten, vooral tijdens de jaren tachtig van de vorige eeuw, van de vroegere, vanzelfsprekende koppeling tussen rendement en verloning. Was deze koppeling behouden gebleven, dan zou iedereen tegenwoordig een kortere werkweek presteren voor hetzelfde loon en met een even hoge productiviteit. De ontkoppeling heeft zelfs het omgekeerde effect: veel mensen werken langer dan vroeger, want ze moeten twee banen combineren omdat hun loon verhoudingsgewijs lager ligt dan voor de ontkoppeling.

Wat de geschiedenis vooral toont, is een essentiële verandering in de aard van het werk, van aangenaam en beperkt naar lastig en uitgebreid, in combinatie met een enorme toename van de wereldbevolking, eerst door de overgang  naar landbouw en later door de industrialisatie. Ook opvallend is dat dezelfde verandering arbeid een morele inkleuring verleend heeft. De oudste bekende geschriften tonen hoe de elite neerkijkt op werken, dat was voor slaven en vreemdelingen. Dezelfde elite zorgde er wel voor dat steeds meer mensen harder moesten werken. Vanaf het christendom wordt arbeid een straf en een plicht – ora et labora. Luiheid is moreel verwerpelijk, maar tezelfdertijd iets wat stiekem verlangd wordt. In 1880 benoemt Paul Lafargue (de schoonzoon van Marx) het zelfs als een recht, in een boek met de gelijknamige titel, Le droit à la paresse (1880).

Terug naar onze tijd. Wanneer wordt werk ziekmakend en desgevallend dodelijk? In België tellen we 500.000 langdurig zieken bij de actieve beroepsbevolking, dat is ongeveer tien procent. Algemeen wordt aangenomen dat het hedendaagse werken sterk bijdraagt tot deze onthutsende cijfers, alhoewel het zeer moeilijk is om rechtstreekse causale verbanden aan te tonen. Daartegenover staat dat we over meer dan voldoende onderzoeksgegevens beschikken om ziekmakende factoren te identificeren.

Twee zaken springen hierbij in het oog. Eerst en vooral een aantal negatieve kenmerken van de huidige arbeidsorganisatie. ‘Huidig’ dienen we met een korrel zout te nemen, vaak zijn het uitbreidingen van wat vroeger al bestond. Het tweede wat in het oog springt, is radicaal nieuw en betreft niets minder dan een identiteitsverandering. Met enige overdrijving kunnen we het cartesiaanse ‘ik denk, dus ik ben’ vervangen door ‘ik werk, dus ik besta’.

Eerst de arbeidsorganisatie. Een nagenoeg onuitroeibaar misverstand is dat mensen ziek worden omdat ze veel te hard moeten werken. In een recent verleden was dat inderdaad het geval, vaak genoeg in een toxische omgeving – denk aan mijnwerkers. In Zuid-Korea, China en Japan is dat nog altijd zo, het Japanse woord ‘karoshi’ betekent ‘dood door overwerk’. Dankzij onze arbeidswetgeving is dood door overwerk in Vlaanderen verdwenen, met dien verstande dat het voorbije decennium veel firma’s met een postbus als adres hun buitenlandse arbeiders opnieuw verplichten tot lange werkdagen in zeer ongezonde omstandigheden. De strenge arbeidswetgeving en de vergelijking met het ongezonde labeur van vroeger worden vaak gebruikt om het ziekmakende van de huidige tewerkstelling in twijfel te trekken – wij hebben het toch stukken beter dan onze grootouders? Mensen die uitvallen, zijn dat geen profiteurs, of simpelweg zwakkelingen?

          Deze beschuldigende veronderstelling gaat voorbij aan de typische kenmerken van de huidige arbeidsorganisatie die aan de basis ligt van andere aandoeningen dan vroeger. Dat men daaraan voorbijgaat, is al bij al niet eens zo vreemd, want het verband tussen oorzaak (arbeidsorganisatie) en gevolg (ziekte, dood) is veel minder eenduidig dan bij pakweg een mijnwerkerslong of een loodvergiftiging. Grosso modo zien we eenzelfde verzameling aandoeningen optreden (van lage rugpijn en burn-out tot auto-immuunaandoeningen en depressie) bij zeer verschillende beroepsactiviteiten, van onderzoekers, leerkrachten en ambtenaren tot arbeiders. De gemeenschappelijke oorzaak kan bijgevolg nauwelijks in de specifieke aard van het werk liggen en moet alles te maken hebben met de overkoepelende arbeidsorganisatie. Als we deze nader bekijken, zien we inderdaad een aantal terugkerende kenmerken die, hoe verschillend ook, stuk voor stuk bijdragen tot een gemeenschappelijke ziekteoorzaak. Ik heb het over de opbouw van chronische stress.

          Hoe dat in zijn werk gaat, werd pas de voorbije decennia duidelijk. Wanneer we een acute bedreiging ervaren, gaat ons lichaam in een ‘fight or flight’-modus, als erfenis van onze evolutionaire voorgeschiedenis. Ons endocrien systeem produceert stresshormonen ter voorbereiding op het vechten of vluchten. De prijs die we daarvoor betalen is een daling van onze immuniteit (je wordt sneller verkouden), maar dat is niet erg, op voorwaarde dat deze toestand niet te lang aanhoudt. Is dat wel het geval, dan blijft het lichaam in een aanhoudende alertheidsmodus, en dat is hoogst ongezond. Chronische stress veroorzaakt een medische kettingreactie samengevat als PNEI, met aan het eindpunt ernstige aandoeningen. Psychosociale omstandigheden (P) veroorzaken neurologische effecten (N) die endocrinologische veranderingen (E) aansturen waardoor de immuniteit (I) niet langer op een normale manier functioneert en zich zelfs tegen het eigen lichaam kan keren. Het eindresultaat verschilt van individu tot individu, maar is altijd heftig, met onder meer cardiovasculaire aandoeningen, diabetes, auto-immuunaandoeningen en vermoedelijk zelfs bepaalde vormen van kanker.

Werk op zich hoeft niet ziekmakend te zijn, de huidige arbeidsorganisatie is dat wel. Ik lijst een aantal kenmerken op die overal terugkeren, onafhankelijk van de specifieke job. Stuk voor stuk dragen zij bij tot een toestand van chronische stress.

          Een eerste kenmerk is het verlies aan autonomie. Ongeveer niemand, van hoog tot laag, heeft nog zeggenschap over zijn werk. Er zijn meerdere verklaringen voor dit verlies. Automatisering en digitalisering nemen beslissingen uit handen, mensen worden robotten zoals in Heike Geiβlers Seizoenarbeid, besproken in het essay van Hannelore Roth. In het verhaal van Thomas Heerma van Voss degradeert ChatGPT-6 een copywriter tot corrector die vervolgens overbodig wordt. De werkvloer bulkt van protocollen die opleggen wat iemand moet doen en wat verboden is. In een ogenschijnlijk vrijere omgeving zoals een universiteit zijn er minder protocollen, wel regelgevingen en vooral evaluatiecriteria die contractverlengingen en promoties bepalen. Tegenwoordig is autonomieverlies op de werkvloer een van de meest gedeelde ervaringen.

          Een tweede kenmerk maakt dit verlies nog zwaarder: we kunnen er nauwelijks mee te rade bij onze collega’s, want het vroegere lotgenootschap op de werkvloer en de bijbehorende verbondenheid zijn zo goed als verdwenen. Individualisering en competitiviteit worden al drie decennia lang gepromoot. Aanwervingen, contractverlengingen, bevorderingen worden ‘meritocratisch’ toegekend, dat wil zeggen: op basis van concurrentie tussen collega’s, die bijgevolg ‘concullega’s’ geworden zijn. Voor een groeiend aantal mensen leidt dit tot bestaansonzekerheid, ook bij hoogopgeleiden en bij senioren. Het gecombineerd effect van het verlies aan autonomie en verbondenheid is een centraal thema in Everything Will Be Fine, een bekroonde kortfilm van Joachim De Jonghe.[i] In een bedrijfje krijgen de werkneemsters de ‘autonomie’ – het wordt als dusdanig voorgesteld door het management – om te beslissen… wie van hen aan de deur gezet wordt. 

          Een derde kenmerk is dat veel werk als zinloos ervaren wordt. Een meerderheid van de banen in de administratie en het management zijn intrinsiek zinloos – dit zijn de zogenaamde ‘bullshit’ jobs van David Graeber waar Christophe Van Gerrewey het in zijn essay over heeft. Wanneer ze verdwijnen, valt dat nauwelijks op, zoals bleek tijdens de lockdown. Wie dit soort werk moet doen, is kandidaat voor een bore-out. Andere tewerkstellingen hebben hun oorspronkelijke zinvolheid verloren. Dit geldt bij uitstek voor de dienstverleningssector, waar het vroegere reële contact tussen wie een dienst verleent en wie hem ontvangt geïnstrumentaliseerd en geprotocolliseerd geworden is, en ondertussen steeds meer gedegradeerd wordt tot digitaal verkeer.

          Een vierde negatieve eigenschap van de huidige arbeidsorganisatie is dat we slechts zelden nog een afgewerkt product afleveren. In de managementsector is er al helemaal geen sprake van eindproducten. Wie in de productiesector werkt, is een instrumentele actor die een beperkte bijdrage levert tot een object dat ooit ergens van een band rolt. Fierheid over het eigen werk kan nog nauwelijks. Ik herinner me het verhaal van een man die na een burn-out de overstap gemaakt had naar een herstelatelier; hij vertelde mij vol enthousiasme over de immense voldoening die hij voelde toen hij een eerste toestel daadwerkelijk hersteld had en hoezeer hij dat gemist had tijdens zijn vorige carrière.  

Deze kenmerken van de huidige arbeidsorganisatie zijn algemeen en dragen bij tot de opbouw van chronische stress, vandaar dat we overal dezelfde ziektefenomenen zien optreden. Ondanks het algemeen karakter wordt er nauwelijks tegen geprotesteerd. Wie uitvalt, is ei zo na verdacht en een schuldgevoel bij de uitvallers is verre van zeldzaam. Dit heeft te maken met een radicale verandering in onze houding tot werk, die ten volle doorgang vond in de tweede helft van de vorige eeuw.  

Ooit was arbeid een straf van God, tegenwoordig is het een belangrijk, vaak zelfs het belangrijkste levensdoel. In 1905 (Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus) betoogde socioloog Max Weber dat het protestantisme onze houding tot arbeid veranderd heeft. Voor het calvinisme was werken dé manier om de genade van God te verwerven, hard werken werd een morele deugd. Een paar decennia later beschrijft cultuurfilosoof Walter Benjamin (Kapitalismus als Religion, niet-gepubliceerd manuscript, fragment 74), hoe een geseculariseerde kapitalistische maatschappij niet alleen dezelfde werkethiek behoudt als voor de secularisering, maar deze zelfs uitbreidt. Het kapitalisme is een cultus geworden, zo schrijft hij, een eredienst zonder religie, met een eigen taal en rituelen, eigen tempels en hogepriesters, heiligen, gelovigen en zondaars. De cultus wordt altijd en overal opgevoerd, zonder kans op schuldkwijtschelding, met steeds harder werken tot gevolg.[ii] Het einde, volgens Benjamin, is de totale wanhoop. Het enige antwoord is de radicale weigering van de klerk Bartleby: ‘I would prefer not to’, uit het gelijknamige verhaal van Melville. Dit is een literaire vormgeving van wat cultuurfilosoof Herbert Marcuse tweehonderd jaar later beschrijft. Radicale weigering, omdat het consumentisme elke vorm van protest binnen de kortste keren monddood maakt door het om te turnen tot een verhandelbaar product.[iii] In zijn bijdrage aan het tijdschrift toont Frank Vande Veire dat er ook werkweigeraars met meer humor zijn, zoals Jakob uit Robert Walsers roman Jakob von Gunten. Ik kan er onze Tijl Uilenspiegel aan toevoegen.

Toch blijft het hedendaagse ‘quiet quitting’ vooral ‘quiet’. Het lijkt er sterk op dat we een eeuwenlange, extern opgelegde verplichting verinnerlijkt hebben, met als resultaat een verheerlijking van wat we nog niet zo lang geleden als een last, zelfs als een straf beschouwden, en een gehoorzaamheid aan wat we ooit probeerden te ontvluchten. Je talenten ontplooien, zelfrealisatie, excelleren – dat zijn de nieuwe idealen waar kinderen mee opgroeien. Wie ziek wordt ten gevolge van de stressvolle arbeidsomstandigheden moet dat wel ervaren als een persoonlijke mislukking.

Ik kom tot mijn besluit: werk is op zich niet ziekmakend of dodelijk, arbeidsomstandigheden kunnen dat wel zijn. De geschiedenis van homo sapiens toont hoe we steeds harder en langer zijn gaan werken, en hoe de morele betekenis van arbeid recent radicaal veranderde, van straf naar zelfrealisatie. Darwiniaans beschouwd blijkt deze evolutie een enorm succes, ondertussen hebben we ons zo exponentieel voortgeplant dat we heel binnenkort slachtoffer dreigen te worden van dat succes. Bij wijze van uitsmijter stel ik mij de vraag waarom we werken, en bij uitbreiding waarom we steeds harder werken. In de woorden van Monty Python: ‘And now for something completely different’.

Het ziekmakende, desgevallend dodelijke karakter van arbeid krijgt letterlijk een andere dimensie als we de gevolgen van de economie op onze leefomgeving in ogenschouw nemen, dat wil zeggen: de klimaatverandering. In het nummer van het tijdschrift beschrijft Rebecca Solnit hoe vernietigend onze economische activiteiten voor de natuur zijn. In haar kielzog vergasten Sven Vitse en Dominique De Groen ons op poëtische reflecties waar een pleidooi voor de natuur voorop staat. Bij wijze van uitsmijter wil ik daar mijn bedenkingen bij formuleren.

Dat we naar een andere vorm van economie moeten overstappen, is overduidelijk. Of we dat zullen doen, is allesbehalve zeker. Het uitblijven van drastische veranderingen wordt meestal verklaard door te verwijzen naar de macht van het kapitaal. Hoe juist ook, toch vermoed ik dat er voorbij het kapitalisme nog een andere, minder geruststellende verklaring is. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat onze manier van werken niet ingaat tegen, maar net een gevolg is van de manier waarop de natuur ons aanstuurt. Terzijde: het idee dat wij de natuur vernietigen, laat uitschijnen dat de mens buiten en boven de natuur zou staan. Een dergelijke opvatting illustreert de typisch menselijke hybris en de daarbij aansluitende domheid. Wat we vernietigen, is onszelf.

Op de vraag waarom wij werken, ruimer geformuleerd, waarom wij actief zijn, is het meest fundamentele antwoord het volgende: omdat het in onze genen zit. Overigens niet alleen in de onze, eigenlijk in die van elk organisme. Werken betekent activiteit en maakt deel uit van arbeid, als concept uit de natuurkunde waar het een fundamenteel proces aanduidt, meer bepaald de energietransformatie. Het verschil tussen dode materie en levende organismen is dat alles wat leeft, arbeid verricht. Elk organisme neemt energie op, hetzij uit zonlicht, hetzij door andere organismen op te eten. Vervolgens transformeert het deze energie in groei, door zelf te groeien en zich voort te planten. Het succes van de mens als soort ligt in het feit dat wij erin geslaagd zijn energie te putten uit fossiele brandstoffen en ondertussen uit atoomsplitsing. Als we energieoverdracht en daarbij aansluitende groei als maatstaf voor succes nemen, dan zijn wij het meest succesvolle organisme ooit. 

De klassieke evolutieleer heeft het over ‘the survival of the fittest’ op basis van de combinatie tussen overleving en voortplanting. Ik denk dat we dit moeten uitbreiden met een achterliggend proces. Het lijkt er sterk op dat de natuur soorten en individuen bevoordeligt die excelleren in energietransformatie, excelleren in de betekenis van doen toenemen. De jagers en verzamelaars waren succesvoller dan andere zoogdieren omdat ze het vuur meester waren – dat gaf hun een evolutionaire voorsprong op het vlak van groei. Tweehonderdduizend jaar later moesten ze het loodje leggen tegen de opkomende landbouwers – boeren konden veel meer energie produceren, dus groeide hun aantal spectaculair, ten koste van de jagers-verzamelaars. Op hun beurt hadden zij geen verhaal tegen de techneuten die met de industriële revolutie en het gebruik van fossiele energie de productie en transformatie nog eens vele malen groter maakten, opnieuw met een overeenkomstige bevolkingstoename. Van de digitale revolutie weten we nu al dat zij het energieverbruik nog eens drastisch zal doen toenemen.

De geschiedenis van de mensheid toont hoe de door ons geleverde arbeid voortdurend toeneemt en vooral, hoe elke nieuw ontdekte energiebron bovenop de bestaande komt en de hoeveelheid verbruikte energie doet stijgen. We hebben daar zelfs een naam voor, het Khazzoom–Brookes-postulaat. Hier heb ik het niet langer over arbeid in de betekenis van werken, wel over arbeid in de natuurkundige betekenis van het woord. Beroepsmatig werken vormt daar een onderdeel van, maar ook niet meer dan dat. Zo moeten wij bijvoorbeeld steeds harder ‘werken’ om onze energieoverschotten toch maar te kunnen verbruiken – denk aan het bouwen van piramides, aan oorlogsvoering, aan toeristische uitstapjes in de ruimte. En dan vergeet ik nog onze alledaagse hyperconsumptie.

In natuurkundig opzicht krijgt het dodelijk karakter van arbeid letterlijk een andere dimensie. Op de keper beschouwd dragen wij met ons energieverbruik bij tot de totale entropie; eens dat punt bereikt zal zijn, valt de energieoverdracht volledig stil. Gelukkig is dat niet voor onmiddellijk, de ‘energiedood’ hangt samen met de kosmische evolutie. Op ons eigen, alledaagse niveau kadert het ziekmakende karakter van werken zonder twijfel in de verplichting tot groei, op het vlak van productie en consumptie. Vandaar de overal terugkerende kenmerken in de hedendaagse arbeidsorganisatie, in functie van hogere rendementscijfers. De kortetermijneffecten op werknemers zijn even alarmerend als de langetermijneffecten op onze leefomgeving. Toch volstaan beide vaststellingen niet, een radicale koerswijziging blijft uit. De geschiedenis leert wat er vervolgens gebeurt. Het zou wel eens een hete herfst kunnen worden.


[i] Zie https://www.joachimdejonghe.be/ewbf

[ii] Walter Benjamin (1892-1940) wordt pas het laatste decennium ontdekt als origineel denker. Voor zijn stelling over het kapitalisme als cultus, zie https://doxaludo.files.wordpress.com/2015/07/de-bril-van-benjamin-final_v_f_0.pdf

[iii] Herman Melville (1853), Bartleby, the scrivener: a story of Wall Street (De klerk Bartleby; een verhaal van Wall Street, Athenaeum – Polak & Van Gennep). Voor Herbert Marcuse, zie https://boekenblog.paulverhaeghe.com/marian-donner/

Presentatie DEM 185: Dodelijk werk

De nieuwe DEM is onderweg en dat vieren we met een lanceringsmoment.

Arbeid kan het lichaam en de geest van de mens ruïneren, hij kan lokaal en globaal tot grote onrechtvaardigheid leiden en kan zelfs het ecosysteem van onze planeet vernietigen. In dit nummer van DEM over ‘dodelijk werk’ tonen de auteurs ieder op hun manier aan dat werk vaak eerder een vloek dan een zegen is.

Paul Verhaeghe las het nummer en doet in zijn lezing ‘Waarom werken een raadsel is’ verslag van zijn reflecties over ‘dodelijk werk’. Hoe is dat door de tijd heen geëvolueerd en wat zegt die ontwikkeling over onze onlosmakelijke verbondenheid met werk?

Paul Verhaeghe (1955) is emeritus hoogleraar klinische psychologie aan de Universiteit Gent en auteur. Hij publiceerde onder meer Liefde in tijden van eenzaamheid (1998), Identiteit (2012) Autoriteit (2015) en Intimiteit (2018). Zijn recentste publicatie is Onbehagen (2023).

Voor Hannah van Binsbergen is werk een ruim begrip, dat zich niet laat reduceren tot de kapitalistische invulling ervan. Ze leest enkele gedichten uit de in dit nummer besproken bundel Kokanje.

Hannah Van Binsbergen (1993)  is dichter en schrijver. Met haar debuutbundel Kwaad gesternte (2016) won ze de VSB Poëzieprijs. In 2020 verscheen de roman Harpie, in 2022 publiceerde ze haar tweede bundel, Kokanje. Daarnaast is ze hoofdredacteur van het socialistische tijdschrift Jacobin Nederland. 

PRAKTISCH

Donderdag 6 juli 2023 om 19u

Industriemuseum Gent https://www.industriemuseum.be/nl/praktisch

Gratis toegang (ook tot de tijdelijke BURN-tentoonstelling in het Industriemuseum maar reserveren via info@deusexmachina.be

Om 20u begint, ook in het Industriemuseum, een event van MO.

Schrijvers lezen

De smaak te pakken na het lezen van DEM 184 F*minist! en wil je meer lezen? Enkele auteurs van DEM 184 doken in hun boekenkast en tippen boeken die passen bij het thema van ons laatste nummer. Welke werken inspireerden hen of deden hun hart sneller slaan?

Met tips van Femke Van der Steen, Julie Cafmeyer, Uschi Cop, Mel(anie) Asselmans, Maryam K. Hedayat, Emerald Liu in het Nederlands en Engels én het hele lading Franse literatuur van Marie Darah.

Nederlands
Azar Nafisi ~ Lolita lezen in Teheran
Rosi Braidotti ~ Op doorreis: Nomadisch denken in de 21e eeuw
Lamarche ~ Het einde van de bijen
Dominique De Groen ~ Sticky Drama
Bernardine Earisto ~ Meisje, vrouw, anders
Caroline Criado Perez ~ Onzichtbare vrouwen
Lucy Cooke ~ Bitch
‘Arianna Harwicz’ ~ Bezeten
Olga Tokarczuk ~Jaag je ploeg over de botten van de doden

Engels
Cathy Park Hong ~ Minor Feelings
Fatima Daas ~ The last one
Simin Behbahani ~ It’s Time to Mow the Flowers
‘Words, not Swords: Iranian Women Writers and the Freedom of Movement (Gender, Culture, and Politics in the Middle East) ~ Farzaneh Milani
Bell Hooks ~ All about love
Clarice Lispector ~ Near to the wild heart
Leanne Betasamosake Simpson ~ Noopiming: The cure for white ladies
Susan Griffin ~ Woman and Nature: The roaring inside her

Frans
Douce Dibondo ~ Métacures
Milady Renoir ~ Cuir
Rebecca Chaillon ~ Boudin Biguine Best of Banane
Zoé Sauvage ~ Les fées scientifiques
Delphine Panique ~ Orlando
Maud Joiret ~ Jerk
Camille Pier ~ Scandale
Nadia Chonville ~ Mon cœur bat vite
Gioia Kayaga ~ Ensauvagement
Jean d’Amérique ~ Soleil à coudre

DEM 184 F*minist!

“Feminist” was jarenlang een veelgebruikt scheldwoord om een (kleine) groep dwarsliggers of radicalen tot de marges van het (literaire) debat te veroordelen. DEM 184 F*minist! gaat de confrontatie aan met deze term. Feminisme vertrekt vanuit het in vraagstellen van de orde. En dat wordt in dit nummer veelvuldig gedaan. Kunnen we de term opnieuw opwaarderen en toe-eigenen nadat het jarenlang als scheldwoord werd gebruikt? Hoe kunnen we de beweging relevant houden zonder te belanden in salonfeminisme? Wat is feministische literatuur? 

Voor dit nummer werkten we samen met Hyster-x, een collectief voor vrouwelijke en non-binaire makers. Tijdens een tafelgesprek reflecteren vijf leden van dit collectief op deze feministische vraagstukken. Daarbij bieden we proza aan van Hyster-x oprichter Uschi Cop en Julie Cafmeyer. In een essay gaat Margot Delaet op zoek naar alternatieve vormen van de canon. Naast een poëziebijdrage schreef Emerald Liu een essay over de Chinese poëtische traditie. Meer poëzie komt van Me(lanie) Asselmans, Zindzi Tillot, Ella Salvador Dalemans, Margot Timmermans en een vertaling van twee gedichten van Marie Darah. De illustraties in dit nummer komen van de hand van Delphine Somers.

Ook buiten Hyster-x vonden wij boeiende, inspirerende of confronterende teksten. Maureen Ghazal schreef een pleidooi voor meer womb like spaces inde literatuur en architectuur. Sanneke van Hassel zoekt naar de vrouwen in De Nieuwe Stijl, een literaire avant-gardestroming uit de jaren zestig. Maryam K. Hedayat zet aan de hand van een open brief van een in Iran opgesloten activist het feministische debat op scherp. Door al deze stemmen aan het woord te laten, laten we vooral zien hoe groot het literair-feministische landschap in werkelijkheid is en hoeveel er nog te ontdekken of bespreken valt.

Verder vindt u in dit nummer nog een minifocus over Moldavische poëzie. Jan H. Mysjkin selecteerde en vertaalde gedichten van Andrei Gamarţ, Maria Pilchin, Veronica Ştefăneţ en Ion Buzu. Uit de vrije inzendingen kozen we werk van Anne Bosveld, Emma Acke, Astrid Arns, Sara Eelen en Els Staes.

De vormgeving is ook dit keer van Jelle Jespers. Het nummer werd samengesteld door Bouke Schut en Stefanie Huysmans -Noorts.

Revolutie is onvermijdelijk: open brief door Bahareh Hedayat

vertaling door: Maryam K. Hedayat

(een fragment van de open brief is samen met een inleidend essay te lezen in DEM 184 F*minist!)

Dit is een van de vele teksten die ik ben gaan schrijven, maar nog niet heb afgemaakt. Mijn zinnen zijn gevuld met zoveel woede dat ik bang ben dat het mijn logica belemmert. Maar het is moeilijk, misschien wel onmogelijk, om je woede te bedwingen op het moment dat een 22-jarige Iraanse jongeman wordt opgehangen omdat hij uit protest een straat blokkeerde, vooral tegenover een regering die de essentiële levensaders van een normaal en eervol leven voor haar bevolking, en in het bijzonder voor haar vrouwen, heeft afgesloten.

Het argument dat de Islamitische Republiek de vijand is van dit land en zijn natie is al lang overbodig. Het doel en de essentie van deze regering is vernietiging; daarom moet ze weg. Het afbreken van deze criminele regering zal ongetwijfeld veel kosten en gevaarlijk zijn. Toch is er geen andere uitweg dan deze kosten op ons te nemen en deze gevaren onder ogen te zien, want de machtsstructuur heeft niet het vermogen om nieuwe sociale krachten in zichzelf op te nemen en formeel te erkennen. Met andere woorden: er is geen manier voor het huidige systeem om aan de huidige omstandigheden te ontsnappen, want geen van de eisen van de demonstranten kan binnen de huidige structuur worden ingewilligd, noch kan de meerderheid van de mensen een van de eisen negeren.

Deze eisen kunnen niet worden ingewilligd door de regering, omdat alle mogelijkheden voor flexibiliteit van deze huidige machtsstructuur eerder zijn uitgeroeid of in diskrediet gebracht, en de meerderheid van de mensen kan dit niet over het hoofd zien, omdat het verbonden is geraakt met hun dagelijkse, normale leven. Vanuit welk perspectief we ook naar deze eisen kijken, ze zijn legitiem, doorslaggevend en duidelijk. Daarom zijn deze eisen nu in botsing gekomen met de machtsstructuur zelf. Zowel het inwilligen van deze eisen als het verzet ertegen zal de structuur afbreken. Daarom is een revolutie onvermijdelijk.

Revoluties zijn van nature gevaarlijk en gewelddadig. Daarom, terwijl het voorschrijven van geweldloosheid tot op zekere hoogte aanvaardbaar is, betekent het aandringen op een absoluut afzien van geweld het ontkennen van de revolutie. Het betekent het opgeven van de noodzaak van omverwerping en de noodzaak van het creëren van een nieuw collectief verbond. Voor degenen die nog steeds twijfelen aan de omverwerping van de Islamitische Republiek of deze betwisten, kan geen ander bewijs worden geleverd dan wat er de afgelopen maanden op straat is gebeurd.

Maar tegen degenen die de noodzaak van een nieuw collectief verbond erkennen en erin geloven, moet worden gezegd dat, hoewel een revolutie – helaas – niet zonder geweld is, wij de verantwoordelijkheid hebben om in onze collectieve geest de gevarenlichten aan te houden ten aanzien van ongeremd geweld. Wat geweld betreft is de belangrijkste kwestie de duurzaamheid van Iran na de omverwerping, naast ethische kwesties die sommigen terecht kunnen storen. Daarom is geweld dat de dag na de omverwerping een cyclus van bloeddorst zou kunnen starten en voortzetten, niet toelaatbaar, omdat zulk geweld de duurzaamheid van Iran en het voortbestaan van het regime dat uit deze revolutie voortkomt, zal bedreigen.

Geen eerlijke waarnemer kan deze natie beschuldigen van ongeduld en gewelddadigheid, want in de afgelopen decennia heeft de collectieve wijsheid van de Iraniërs alle mogelijke strategieën voor vreedzame verandering uitgeprobeerd. Toch werden zij altijd en consequent geconfronteerd met de gesloten deuren van de totalitaire macht van de regering.

Een groep van ons die geboren zijn in de jaren 80, die ons leven leefden onder oorlog en de niet aflatende druk van ideologische instructies, en wiens tienerjaren en jeugd doorbrachten tijdens de zogenaamde periode van hervormingen (1997-2005), zijn voorbeelden bij uitstek van het uitproberen van deze laatste openingen, dat wil zeggen de laatste openingen waarvan we hoopten dat ze de omstandigheden zouden kunnen veranderd. We gaven zelfs toe en gokten, ten onrechte, op het sociale kapitaal dat we hadden verworven met de Groene Beweging, met de utopie dat het inwilligen van sommige van de eisen van het volk – de normalisering van de algemene betrekkingen met de regering en de onvermijdelijke gevolgen van deze betrekkingen voor de naleving van de moderne regels van bestuur door de regering – de omstandigheden van onze landgenoten zou verbeteren zonder geweld.

Maar bij elke stap werd de corruptie van de regering zichtbaarder . Wij deden alles om geweld te voorkomen. Maar deze onthouding van geweld werkte niet en creëerde ook misverstanden. Het werkte niet omdat het leek alsof geen enkele vorm van activisme dat tot de straat leidde werd getolereerd, en met deze scheve interpretatie van geweldloosheid legden de hervormers in wezen elke vorm van protest-activisme stil! Het creëerde misverstanden omdat het de Islamitische Republiek tot dit naïeve verhaal bracht dat we vrezen voor ons leven, en zelfs onze oude vrienden dachten dat het beleid van geweldloosheid een compromis met de macht betekende! Maar beide waren fantasieën. De reden waarom zowel vrienden als vijanden tot dergelijke interpretaties kwamen is een onderwerp voor een andere keer, maar voorlopig moeten we bedenken dat het proces van sociaal-politieke agitatie, voordat het wordt geconditioneerd door voorschriften en aanbevelingen, zich voortbeweegt op de as van zijn eigen interne bevrijdingskracht en de noodzakelijkheden van de tijd.

Vóór al deze tests is de grote ervaring van onze generatie met de Groene Beweging mislukt, ondanks al onze hoop en offers en ondanks de creatie van een politieke identiteit van verzet van onschatbare waarde, die een paar stappen voor lag op de vorige generatie, die besmet was met de politieke islam.

Niet alleen werden we gedood, niet alleen werden we massaal gevangen gezet, niet alleen werden we onderdrukt en teruggedreven in onze huizen, maar we moesten ook de laatste scherven van de politieke islam in onszelf aanvaarden. In die tijd vertrouwden we de reformistische leiders en Mir Hossein Mousavi als medeplichtigen aan onze beweging. Dat bleek uit onze slogans. Hoewel dit vertrouwen toen niet onredelijk was, is het belangrijker dat het onvermijdelijk was. Maar voor zover de beweging in de straten was, waren wij van de Groene Beweging de overwinnaars van die coalitie. Zolang de straten ons domein waren, waren wij degenen die de beweging en haar eisen vertelden, en Mir Hossein en de hervormers volgden ons.  Maar toen de Beweging werd onderdrukt en we werden teruggedreven naar de hoeken van onze huizen, werden onze lege loopgraven beetje bij beetje, en elk jaar meer dan het vorige, veroverd door het reformistische verhaal.

Nog maar een paar maanden geleden sloeg Mir Hossein Mousavi de laatste nagel aan de doodskist van die politieke identiteit die “wij” twintigers tien jaar geleden met ons bloed en onze pijn creëerden. Verloren van de werkelijkheid, vastgeroest in de dichotomie van Khomeini vs. de Sjah, schermde hij met een onmiskenbare helderheid zijn borst tegen de consequente en structurele misdaden van Khomeini’s regime en noemde hij een individu dat een regio, beter nog een wereld, naar bloed en vuur leidde en de vrouwen van dit land veroordeelde tot geknechte hijab, een “waakzame geest”. Zonder ook maar een halve blik te werpen op de dode, jonge lichamen van de aanhangers van de Groene Beweging, erkende hij niet dat zijn nieuwe politieke leven van het afgelopen decennium te danken was aan deze lichamen. Het kwam door de Iraanse jeugd die, in de hoop op een vreedzame overgang van het regime van Khomeini, of op zijn minst een fundamentele verandering in de totalitaire elementen die in het huidige systeem van orde waren geconsolideerd door de bewaking van het repressieve principe van de Islamitische juristen [Velayat-e Faqih], zijn deelname aan hun Beweging op een gevoelig historisch moment hadden verwelkomd. Als vandaag de mening van mensen als Ahmad Tavakkoli, Ali Akbar Velayati, en soortgelijke ministers van het eerste decennium van de Revolutie in de inleiding van hun boek belangrijk is, dan zou de mening van Mir Hossein Mousavi, met zijn voorafgaande politieke identiteit en zonder de Groene Beweging, net zo belangrijk zijn. Maar in tegenstelling tot hen werd Mir Hossein in 2009 door de jeugd van de Groene Beweging gestimuleerd en vond hij een nieuw politiek leven, maar hij keerde de jeugd de rug toe voor de prijs van het vernieuwen van zijn verbond met zijn “Imam”. Mir Hossein was de zuiverste, meest constante en meest eerlijke persoon die het project van de Hervorming tot een logisch einde bracht. Afgezien van de politieke nederlaag van de Beweging omdat zij haar doelen niet bereikte, was het incident met de “waakzame geest” een uitspraak over haar morele falen, ondertekend door Mir Hossein.

Deze ervaring was de onze, een groep jongeren die bereid waren ons leven op te offeren. Maar uiteindelijk deden de mogelijkheden en de noodzaak van de situatie, de realiteit van de onderdrukking, het ontbreken van een overgangsplan, een enigszins onvermijdelijke coalitie met de hervormers, en een collectieve wijsheid om een minder gevaarlijke opening voor verandering te vinden, de weegschaal doorslaan, waarbij de mislukkingen van die ervaring zwaarder wogen dan de overwinningen.

Het probleem van de hervormers was – en is – dat zij een reeks veranderingen met weinig gevaar tot stand willen brengen en tegelijkertijd het systeem in stand willen houden en versterken.  De hervorming – zoals ik die opvatte – bestond er echter in dat fundamentele veranderingen met vreedzame middelen zouden plaatsvinden, in die mate dat er van de belangrijkste totalitaire elementen van het systeem niets zou overblijven; en daarvoor was natuurlijk een definitieve krachtmeting nodig. Daarom moesten wij toezien op een mobilisatie van krachten en een systeem dat, in de nasleep van de ratificatie van een volledig nieuw verbond, mogelijk zou worden op het moment van de opschorting of ondergang van de huidige structuur. Dit was mijn opvatting over hervorming. Als studentenactivist werd ik tijdens de Groene Beweging tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Tegelijkertijd zag ik dat de Beweging op straat was gestorven, dat mijn vrienden massaal waren geëmigreerd, dat organisaties en netwerken en stichtingen waren uiteengevallen onder het mes van onderdrukking en hulpeloosheid, en dat de frustratie over de nederlaag, over de brutaliteit van de staat, over de opmars van de vijand, en over de verstikking die de atmosfeer doordrong, het weefsel van het leven van zelfs degenen die schijnbaar buiten de gevangenis stonden, verscheurde.

Maar de hoopgevende beweging van vandaag is vrij van de scherven van de politieke islam, en dat blijkt uit haar slogans. Om uit te leggen wat zij wel en niet wil, heeft deze generatie demonstranten geen beroep gedaan op enig concept dat een religieuze of zelfs quasi-religieuze stamboom heeft, en dat is een grote prestatie. Deze methode en deze weg waren volledig intuïtief en kwamen voort uit de collectieve wijsheid van de demonstranten.

Een van de redenen voor deze prestatie is dat de huidige beweging, op volledig eigenzinnige wijze, geen coalitie heeft gezocht met de huidige politieke structuur, omdat zij fundamenteel geen relatie met hen had; in tegenstelling tot de Groene Beweging, die in feite tot stand kwam door een vorm van ongeschreven coalitie met (af en toe afgewezen maar algemeen erkende) elementen van de politieke structuur van de Islamitische Republiek. Dit verschil tussen deze twee bewegingen hangt ook samen met de betekeniscentra die elk van hen had aangenomen. Het betekeniscentrum van de Groene Beweging was een fundamentele hervorming van de omstandigheden, en de afschaffing van de Islamitische Republiek daarbij was een opwindende, maar verre droom. Maar het betekeniscentrum van de 2022 beweging is revolutionaire verandering. Deze beweging heeft het geluk gehad haar uitdrukkelijke eis om de regering omver te werpen in het zwaartepunt van haar betekenisas te plaatsen, met de minste hapering of twijfel.

Dus, als we herhaaldelijk hebben gezegd dat de hervormers en, in het algemeen, het hervormingsparadigma geen relatie hebben in termen van leiderschap, activisme of facilitering met de recente bewegingen, en dat ook nooit zullen hebben, dan is dat niet uit vijandschap met of een wrok tegen hervormingsgezinde krachten vanwege hun geschiedenis van samenwerking met de regering; het is eerder een verklaring en beschrijving van deze nieuwe as van betekenis die zich heeft gevormd sinds 2017 en die zijn eigen vereisten heeft.  Deze omvatten het feit dat, aangezien de reformistische identiteit en al haar onderhandelaars en bouwers in de vroegere betekenisas blijven die nu is uitgestorven, zij diezelfde identiteit niet kunnen handhaven in de nieuwe betekenisas, tenzij zij het zwaartepunt van de huidige betekenisas aanvaarden, namelijk de volledige omverwerping van de Islamitische Republiek, in welk geval zij geen reformisten meer zouden zijn.

De tweede belangrijke verwezenlijking van de 2022-beweging is dat de kwestie van de hijab wereldwijde erkenning heeft gekregen. Hoewel deze beweging is afgestemd op het wereldwijde paradigma met betrekking tot de kwestie van de vrouw, is zij tegelijkertijd in opstand gekomen tegen een stroming in dit paradigma die heeft geprobeerd de gedwongen hijab te normaliseren. Deze beweging is in opstand gekomen tegen de hijab in omstandigheden waarin een stroming – ik weet niet eens hoe ik die moet noemen – jarenlang heeft geprobeerd de hijab te normaliseren of als een cultuur voor te stellen, en zelfs zo ver is gegaan internationale stichtingen ervan te overtuigen een ‘internationale dag van de hijab’ op te nemen in kalenders van internationale evenementen en te vieren dat het lichaam van vrouwen onzichtbaar wordt. Dit zonder er ook maar een moment over na te denken wat precies de gevolgen van deze onzichtbaarheid zullen zijn voor het dagelijks leven van vrouwen en hun intellectuele bestaan en zelfs hun lot. Wanneer we het hebben over de kwestie van het vertalen van westerse problemen en hun oplossingen in niet-westerse landen, zijn de voorbeelden die we als bewijs kunnen aanvoeren juist deze kronkelige tegenstellingen.

Deze stroming in het Westen, die zichzelf af en toe als anti-imperialistisch ziet, in een juist imperialistisch proces, bedekt haar oren wanneer ze geconfronteerd wordt met de stemmen van een in het Midden-Oosten, onder moslims geboren vrouw, en beschuldigt ons, die binnen deze omstandigheden leven, van islamofobie. Dit betekent dat ik, als vrouw uit het Midden-Oosten, niet het recht heb om te schreeuwen tegen het onderdanige lot dat mij is opgelegd door de verplichte hijab, want volgens de ‘progressieve’ regels die zijn uitgevaardigd door en geëxporteerd uit de intellectuele kringen van het Westen, betekent deze daad van klagen onder de druk van de historische onderdrukking die de hijab mij heeft opgelegd, angst voor de islam, en niemand heeft het recht om bang te zijn voor de islam. Dit is omdat de westerse intellectuelen geconfronteerd worden met het probleem van de niet-assimilatie van moslims in hun eigen samenleving, en omdat deze intellectuelen bedwelmd zijn geraakt door het islamitisch fundamentalisme, en omdat zij niet geloven dat een fenomeen als de hijab het vermogen heeft om een cyclus van onderdrukking en achterstelling en zelfvervreemding te structureren zonder dat er een doorslaggevend verband bestaat met het kapitalisme! Omdat zij gewend zijn alles alleen door de trechter van het kapitalisme te begrijpen en hun cirkel van begrip niet verder gaat dan dat, vinden zij dat de moslimvrouw uit het Midden-Oosten niet het recht heeft om te klagen, zodat de spanningen en tegenstrijdigheden van hun eigen intellectuele apparaat niet aan het licht komen!

De 2022-beweging ontstond met het verbranden van hoofddoeken en haar belangrijkste verwezenlijking was dat zij onmiddellijk al die westerse intellectuelen uitnodigde om de waarheid te zien.

Maar de derde verwezenlijking, hoewel enigszins broos en relatief, is toch het vermelden waard; namelijk dat in deze beweging het gewicht van de eenwording in het kader van de territoriale integriteit groot was en dit betekent dat het gevaar van scheiding tussen verschillende etnische groepen die op dit land wonen tot op zekere hoogte is geweken. Hoewel dit niet betekent dat alle stemmen die in deze decennia niet werden gehoord, plotseling wel werden gehoord, valt in ieder geval niet te ontkennen dat gevoelens van solidariteit en van het delen van een lot tijdens deze beweging zodanig werden versterkt dat men kan hopen dat er na de overgang van de Islamitische Republiek de mogelijkheid zal zijn om een nieuw verbond te sluiten dat zowel de territoriale integriteit waarborgt als belooft de rechten van alle etnische groepen en minderheden veilig te stellen.

Tot slot wil ik verwijzen naar een uitspraak van de grote Duitse filosoof Kant – hoewel een verwijzing naar zijn werk in geen geval overeenkomt met het reservoir van mijn beperkte kennis. Kant geloofde dat ervaringen (intuïties) blind zijn zonder concepten. En dienovereenkomstig kan ik zeggen dat de politieke ervaring van onze generatie enigszins blind was. Ik associeer me met een sector van de studentenbeweging in de jaren 2000 die, zonder vast te houden aan het geheel van begrippen als omverwerping en revolutie, haar politieke ervaring bepaalde op het hoogtepunt van de mogelijkheden van die periode, en hoewel ze in die jaren en dagen met een ontwaakt geweten in opstand kwam tegen alles wat ze had geërfd, leefde en dacht ze nog steeds binnen een paradigma waarvan het leidende beginsel incrementele verandering was en in sommige perioden een verbetering van de omstandigheden. De manier waarop paradigma’s ontstaan en worden geconstrueerd wordt nog steeds beïnvloed door historische elementen, die niet het minste verband hebben met de wil van jonge activisten die erin geboren en opgegroeid zijn.

Ik kan alleen maar getuigen van de eerlijkheid, de rebellie en de zelfopoffering van mijn generatie; wij die geboren zijn in een capsule waarin alle ideologische elementen klaar stonden om ons om te vormen tot de soldaten van de islamitische jurisprudentie, klaar om ons eigen leven op te offeren, maar wij kwamen, in eer en geweten, in opstand tegen alles wat we hadden geërfd.

Onze ervaring was onvoldoende vanwege de ontoereikendheid van de wereld waarin we leefden.  Maar vandaag kijken we met dezelfde passie en hetzelfde geweten hoopvol naar de jonge generaties van de jaren 90 en 2000 en we zullen niet aarzelen hen al onze hulp en steun aan te bieden om onze collectieve wens te vervullen, namelijk vrijheid, rechtvaardigheid, ontmanteling van de structuur van onderdrukking en het redden van Iran.

Onze politieke ervaring en die van de huidige generatie zijn beide verbonden met de straat; de jeugd van het huidige Iran heeft haar politieke eisen naar de straat gebracht en deze gedefinieerd rond de slogan ‘vrouw, leven, vrijheid’ en het concept van de omverwerping van de Islamitische Republiek.

Deze eervolle generatie draagt de vlag van de vrijheidsstrijd en heeft haar unieke politieke identiteit gedefinieerd en zal hierna het lot van Iran bepalen.

Wij hopen dat oppositiegroepen en -stromingen zich zullen verenigen rond kritische ideeën zoals democratie, secularisme, sociale rechtvaardigheid, vrijheid, moedertaal, territoriale integriteit en rechten zoals het recht om zich te organiseren, zodat het proces van afschaffing van het huidige verval en de totstandkoming van ons volgende huis, dat al in wording is, wordt vergemakkelijkt.

Met hoop op vrijheid,

Bahareh Hedayat – Azar 1401 [december 2022] – Evin Gevangenis

Voordeelactie abonnement

Neem nu een abonnement en krijg voor maar 5 euro extra één van de recentste werken (naar keuze) van James Kelman erbij!

Je kan kiezen tussen: ‘Tales of Here & Then’ en ‘What I do (memoirs)’, beiden uitgegeven door uitgeverij Thi Wurd. James Kelman is zonder twijfel een van Schotlands belangrijkste nog levende auteurs. Zijn werk heeft invloed gehad op auteurs van Agnes Owens, Alan Warner en Irvine Welsh tot Ali Smith en A.L. Kennedy. Lees er meer over in DEM 183 Schotse literatuur.

Prijs: Een abonnement kost normaal 35 euro voor 4 nummers.

Actie: 40 EURO voor: een abonnement (4 nummers) + DEM183 Schotse Literatuur + boekje Kelman 40 euro (45 euro voor Nederland / korting voor studenten en docenten en leerkrachten)

Hoe abonneren? Stuur een mail naar  info@deusexmachina.be met de vermelding van de actie.

Voorstelling DEM 183 Schotse literatuur.

Naar goede gewoonte stellen wij ons nieuwste DEM- nummer over Schotse literatuur voor NA druk.

Wanneer? 15 april 2023 OM 20U

Waar? Café Boekowski – Bolivarplaats 4 Antwerpen

Wat? Wie? Een deel van het programma is nog een verrassing maar we geven wel al prijs dat een delegatie Schotten enkele fragmenten zullen voordragen. Ook mag je je verwachten aan interessante live- interviews met de vertalers plus Maurice De Clerck Duo (contemporary jazz) sluit de avond af!

Hoe? Inkom is helemaal gratis, reserveren niet nodig.

Meer info via fb: https://www.facebook.com/events/219051097360893

DEM 183 Schotse Literatuur

vormgeving (c) Jelle Jespers

“The local is the universal”

Dat zei James Kelman op de begrafenis van de dichter Tom Leonard in 2018. Kelman had het over de kunstpraktijk van zijn overleden vriend, of die nu de vorm van gedichten, essays, schetsen, satires, liedjes, cartoons of blogs aannam. Leonard, zei Kelman, liet zich inspireren door eender waar en gaf aan eender wie, maar het plaatselijke primeerde altijd. Want het plaatselijke, dat deelt iedereen met iedereen.

Dit nummer van Deus ex Machina belicht een selectie van de literatuur van een specifieke plaats: Schotland, en iets preciezer, voornamelijk die van centrum-Schotland, The Central Belt. Toch is dit boekje geen louter exotische literaire uitstap. Veel van de thema’s die de Schotse literatuur aansnijdt, zijn anders dan maar toch heel herkenbaar in de Belgische literatuur. Onze literaturen delen meer dan alleen het universeel plaatselijke. Om te beginnen is er de taalproblematiek. In Schotland is de standaardtaal gebaseerd op wat in het Zuiden, en vooral in Londen, als norm aanvaard wordt. Dat zie je ook in België: het commerciële centrum van de literatuur ligt niet in Brussel of in Antwerpen. Voor het Nederlands ligt dat – symbolisch bevestigd door de postcode van de belangrijkste literaire uitgevers in het taalgebied – in en rond Amsterdam. België ligt dus net als Schotland in de culturele periferie. Dat heeft natuurlijk gevolgen voor de vorm en de inhoud van het werk van auteurs uit België die graag de Nederlandstalige markt willen aanboren. Manuscripten van Vlaamse auteurs worden vaak grondig herwerkt. Daarnaast weet ook elke Belgische literaire vertaler dat het moeilijk aan de bak komen is door dat taaltje van ons. Uitgeverijen zullen bijna zonder uitzondering Nederlandse vertalers verkiezen boven Belgische collega’s. Het plaatselijke is dus universeel, maar sommige plaatsen zijn universeler dan andere. Een deel van de Schotse literatuur heeft zich altijd bewust verzet tegen het marktgedreven linguïstische en culturele conformisme.

Toen we Alan McMunnigall van het Schotse tijdschrift thi wurd vroegen om mee te werken aan een nummer over hedendaagse Schotse literatuur, antwoordde hij dat dat laatste, strikt genomen, niet bestaat. thi wurd is een tijdschrift dat daarnaast ook schrijversopleidingen organiseert en kleinschalig boeken uitgeeft. McMunnigall en Pamela McLean gingen de uitdaging aan om een selectie vers werk aan te leveren van schrijvers die via het tijdschrift hun steentje bijdragen aan de literatuur in Schotland. Dat leverde een knappe verzameling kortverhalen, een gedicht en een essay op van enkele Schotten, een Engelsman en een Amerikaanse.

De teksten werden dan wel in het Engels of in het Schots geschreven, ze verschijnen hier in het Nederlands. Correctie, in een Nederlands. We presenteren hier namelijk nooit eerder gepubliceerde Schotse literatuur in Belgisch-Nederlands. Veel van de teksten in dit nummer zullen vreemd overkomen voor mensen die het gewoon zijn om in standaardtaal te lezen en misschien zelfs voor frustrerende leeservaringen zorgen. Aangezien veel van het materiaal van thi wurd in verschillende varianten van het Schots was geschreven – deels dus als reactie tegen het monopolie van de Engelse standaardtaal – moesten de vertalers equivalenten vinden in het Nederlands. Er werd hen dus op het hart gedrukt zo dicht mogelijk bij hun eigen dialect te blijven, of dat nu een Antwerpse, een Oost-Vlaamse of een Brabantse tussentaal is. Op die manier wordt het diverse talige karakter van het plaatselijke gerespecteerd. We zijn dus trots om dit nummer voor te stellen als de transnationale, translinguïstische en transculturele onderneming die het is, dankzij de samenwerking met thi wurd, dat zonder twijfel een van de spannendste platformen is voor hedendaagse Schotse literatuur.

De teksten van thi wurd worden aangevuld met een essay van Marco Daane waarin hij de twee Schotse Bookerwinnaars (Kelman en Stuart) en hun werk vergelijkt. Gillian Roberts licht de geschiedenis van het Schots toe en legt de politieke en culturele complicaties rond de taal bloot. Sven Vitse zorgt voor de brug naar het Nederlandstalige literaire veld, met een analyse van de Vlaams-Nederlandse literaire verhoudingen op basis van zes romans. Tom Toremans vertaalde een kortverhaal van Ali Smith – ook weleens de Schotse Nobel waiting to happen genoemd – uit de Refugee Tales-reeks, dat de verhalen van om administratieve redenen gedetineerde vluchtelingen verzamelt. De bedoeling van de Refugee Tales is om de verhalen van vluchtelingen te vertellen en hen zo ook, anders dan de Britse overheid doet, welkom te heten in de Engelse taal.

(c) Kate McAllen

Naast het Schotse luik presenteert dit nummer ook drie teksten van auteurs die via het Europese literaire uitwisselingsproject CELA hun weg naar Deus ex Machina vonden. Die samenwerking kwam er dankzij deBuren. De kortverhalen van Aixa de la Cruz, Cristina Vremeș en Agata Tomažič bevestigen de kracht van vertaling en uitwisseling over grenzen heen. Daarnaast tref je in dit nummer ook nieuw werk aan dat oorspronkelijk in het Nederlands werd geschreven. Dat zijn meteen de laatste vrije inzendingen die we dit jaar nog zullen publiceren: drie kortverhalen van Maarten Huppertz, Nelson Morus en Sanne Kabalt, en twee gedichten van Vera Steenput, een voorpublicatie uit haar debuutbundel die komend voorjaar bij De Zeef wordt uitgegeven. Alle illustraties zijn van Kate McAllan, die vaak met thi wurd samenwerkt. De vormgeving is van Jelle Jepsers. Ernest De Clerck was samensteller van dit nummer, volgens hem was het samenstellen en redigeren een waar plezier. Hopelijk voel je dat wanneer je het leest.

DEMarrage 182

‘Snel wegsprinten uit het peloton of van een of meer tegenstanders, om te proberen een voorsprong te nemen’ – zo omschrijft Van Dale het werkwoord ‘demarreren’. De demarrage is het moment waarop de koers wordt opengebroken, alles in gang wordt gezet en de tegenstand gedwongen wordt zijn kaarten op tafel te leggen.

Voor wie even niet kan volgen: deze DEM is geen themanummer over wielrennen. DEM182 is – in navolging van ons eerste DEMarrage-nummer vorig jaar – volledig gewijd aan Sofie Verraest en Twan Vet, twee jonge, vooralsnog minder bekende auteurs die het volgens ons verdienen om een duwtje in de rug te krijgen. Ze rijden al even mee met het peloton en sprinten nu naar een kopplaats in de letteren.

Beiden hebben in het verleden al in Deus Ex Machina gepubliceerd nadat ze werden opgevist uit de pakweg 300 proza en poëzie-inzendingen die we jaarlijks toegestuurd krijgen en waarvan maar een fractie wordt opgenomen. Deze DEM wordt hun demarrage. Onder auspiciën van respectievelijk DEM-redactielid Sylvie Marie en gastredacteur Astrid Haerens presenteren Twan Vet en Sofie Verraest nieuw werk.

Vet schreef zeventien indringende en op een klassieke leest geschoeide gedichten. Hierover zegt Sylvie Marie: “Ik vind zijn gedichten urgent én tegelijk zuiver in zijn kunst. In elk vurig gedicht weerklinkt een mechaniekje dat volmaakt in elkaar zit.”

Sofie Verraest pakt uit met het verhaal ‘Sji Kong’, geschreven in een heerlijke, tussen Algemeen Nederlands, West-Vlaams en Engels laverende taal. Verraests novelle telt iets meer dan 12000 woorden, een zeldzaamheid in de wereld van de op papier uitgegeven (literaire) tijdschriften. Gastredacteur Astid Haerens beschreef het werk van Verraest als volgt: “Er stroomt bloed door de aderen van Sofie’s verhaal. Ik voel een driftige hartklop in haar woorden, haar zinnen, haar talen. Sofie’s werk leeft!”

De portretten zijn net zoals vorig jaar van fotograaf Jef Van Eynde. De teksten van Verraest en Vet worden telkens voorafgegaan door een interview, afgenomen door DEM-redactieleden Bouke Schut en Sylvie Marie. De vormgeving is van Jelle Jespers.

DEM 180: RECHTS

Er wordt wel eens beweerd dat het onderscheid tussen politiek ‘links’
en ‘rechts’ definitief tot het verleden behoort. Links en rechts zouden
begrippen zijn die er vooral in de 19 de en 20 ste eeuw toe deden. En –
nog langer geleden – in de 18 de eeuw, toen in 1789 de
hervormingsgezinde, progressieve leden van de Nationale
Vergadering in Frankrijk links van de voorzitter plaatsnamen, terwijl
de koningsgezinde, conservatieve vertegenwoordigers rechts zaten.
In een wereld die nog open en onbekend, volop in beweging en
maakbaar was, waren links en rechts richtingaanwijzers die het
politieke en maatschappelijke leven structuur en oriëntatie gaven en
die aanduidden waar men zich op dat moment bevond en hoe het in
de toekomst verder moest. Van dit gevoel van oriëntatie zou – zeker
na de Val van de Muur – nog maar weinig overblijven en in de loop
van onze eenentwintigste eeuw plaatsmaken voor uitzichtloosheid en
ontreddering. Een beetje zoals in het geval van de muis in Franz
Kafka’s ‘Kleine Fabel’ (1920) die als een stuurloos wezen letterlijk in
de val loopt en door de kat genadeloos wordt opgevreten:
‘Ach’, zei de muis, ‘de wereld wordt met de dag smaller. Eerst
was hij zo breed dat ik angst had. Ik liep verder en was blij dat ik
eindelijk links en rechts in de verte muren zag. Maar deze lange
muren liepen zo snel op elkaar toe, dat ik al in de laatste kamer
ben, en daar in de hoek staat de val waar ik in loop.’ ‘Je moet
alleen maar je looprichting veranderen’, zei de kat en vrat hem
op.
Kafka’s muis is aanvankelijk gedesoriënteerd en vervolgens blij dat ze
links en rechts in de verte muren ziet opdoemen. Dit gevoel gaat al
snel over in uitzichtloosheid en desoriëntatie wanneer deze muren
naar elkaar toe snellen en er geen uitweg meer is. Aan het einde
wacht de kat, die laconiek nog een boodschap meegeeft alvorens de

arme muis te verorberen. De urgentie waarmee de kat oproept tot
een drastische omwenteling doet in zekere zin zeer eenentwintigste-
eeuws aan – of het nu om het klimaat, het energiebeleid, de
buitenlandse politiek, het onderwijs of onze sociale zekerheid gaat.
Niet naar links, niet naar rechts, gewoon omkeren met de blik naar
de toekomst gericht – en liefst zo snel mogelijk.
Deus Ex Machina is een exponent van het literaire en culturele
klimaat waarvan het deel uitmaakt. De redactie van DEM is
overwegend links of links-liberaal, zoals dat vermoedelijk voor het
overgrote deel van de culturele sector geldt. Onder andere daarom
leek het ons interessant om ook eens over het muurtje te kijken en
een themanummer te wijden aan de manier waarop rechts
gedachtegoed in de literatuur aan bod komt én aan schrijvers die zich
eerder ter rechterzijde situeren. Bedoeling was ook om zowel auteurs
met een eerder ‘rechts’ als ‘links’ profiel voor een bijdrage te
contacteren. Deze DEM mocht geen apologie voor rechtse literatuur
worden, maar evenmin een sluikse, indirecte aanval op rechtse
literatuur en bij uitbreiding op rechts ideeëngoed om op die manier
het grote linkse gelijk te bewijzen.
In een dubbelinterview samen met Joost Vandecasteele in De Tijd
merkte Joachim Pohlmann een zestal jaar geleden op: ‘Er zijn geen
rechtse schrijvers in Vlaanderen. Ik moet zowat de enige zijn.’
Helemaal gelijk heeft hij niet, maar je hebt toch een vergrootglas
nodig wanneer je op zoek bent naar hedendaagse rechtse auteurs in
onze contreien en zeker naar schrijvers die zich expliciet als rechtse
auteur (durven) positioneren. Bijna even lastig was het om auteurs te
vinden die een tekst wilden schrijven voor ons ‘rechts’
themanummer. In de 45-jarige geschiedenis van dit tijdschrift is er
waarschijnlijk geen nummer geweest waarvoor zoveel auteurs
bedankt hebben. Ongeveer de helft van de aangeschreven schrijvers
ging om uiteenlopende redenen niet op onze vraag in – daar waar dit
voor andere uitgaven eerder uitzonderlijk is.

Hoe het ook zij, DEM180 is een fraai themanummer geworden. In
een aantal essays wordt gefocust op enkele bekende namen van de
rechtse literaire canon, zoals Louis-Ferdinand Céline, Gabriele
D’Annunzio, Ernst Jünger, Ayn Rand, Roger Scruton, G.K. Chesterton
en Gottfried Benn. Hedendaagse rechtse auteurs zijn, zoals gezegd, in
ons taalgebied zeldzaam; in tegenstelling tot Duitsland, waar je wel
enkele belangrijke rechtse stemmen hebt. In de Oost-Duitse stad
Dresden bijvoorbeeld, waar in de slipstream van de PEGIDA-
beweging en de opkomst van het extreemrechtse AfD (‘Alternative
für Deutschland’) zich ook een rechtse literaire scene ontwikkeld
heeft met bekende namen als Uwe Tellkamp en Monika Maron. Als
een soort tegengewicht vertaalde Hilde Keteleer voor ons drie
fragmenten uit Die rechtschaffenen Mörder (2020) van (de linkse)
Ingo Schulze, een roman waarin boekhandelaar Norbert Paulini naar
extreemrechts afglijdt. Om de lacune aan hedendaagse, rechtse
auteurs in Vlaanderen op te vullen, vroegen we aan enkele schrijvers
om – uitgaande van een FICTIEVE biografie – een tekst te schrijven
over of in naam van een – we herhalen het nogmaals – fictieve
rechtse auteur. Kristien De Wolf, Gaea Schoeters en Sofie Verraest
gingen de uitdaging aan en wekten elk op hun manier drie
verschillende fictieve Vlaamse auteurs tot leven. Het themanummer
wordt afgesloten met een kort gedicht van Heiner Müller dat hij
begin jaren negentig schreef. Müllers ‘Klaagzang van de
geschiedschrijver’ laat zich – met de oorlog in Oekraïne in het
achterhoofd – lezen als een appel aan literatoren om de actualiteit
niet te negeren of als een linkse commentaar op de ‘statische’ poëzie
van rechtse schrijvers als Gottfried Benn. Maar het is ook een gedicht
van een polemische auteur die tegelijk de geestelijke erfgenaam van
Bertolt Brecht was en – tot op zekere hoogte – een verdediger van
reactionairen en militaristen als Ernst Jünger en Carl Schmitt.
Want zo mag je dit themanummer over rechts ook gerust lezen: als
een verkapt pleidooi om de ideologische tegenstelling tussen links en

rechts niet overboord te gooien. Zolang bijvoorbeeld de kloof tussen
arm en rijk in de wereld toeneemt, blijven links en rechts zinvolle
labels. Wie niet overtuigd is, moet zeker het essay van Ludo Abicht
verderop in dit nummer lezen.
Links en rechts – op zich heeft het allemaal weinig met literatuur te
maken. Literatuur heeft geen links en rechts nodig.