DEUS EX MACHINA NR 175: THEATERLITERATUUR

Deze week verschijnt het nieuwe nummer van DEM. Naar goede gewoonte krijgt u het voorwoord voorgeschoteld. Dit keer werd het geschreven door gastredacteur Paul Verrept.

Woord vooraf

1. Xandry van den Besselaar leerde ik kennen toen ze zich liet opsluiten in het ‘schrijversgevang’ van Kultuurfaktorij Monty. Het schrijversgevang is een (vrijwillige) schrijfquarantaine van een week. De teksten die daar ontstaan, worden dan door theatergezelschappen gelezen of zelfs een beetje geënsceneerd. Ik zou er Xandry coachen, wat erop neerkwam dat ik mijn gedacht zei en met grote ogen toekeek hoe op zo’n korte tijd een tekst ontstond.

Ik ontmoette haar opnieuw toen ze me interviewde over mijn werk als theaterauteur. Ik was nooit eerder het onderwerp geweest van een podcast en stelde tot mijn ontzetting vast dat Xandry en haar collega Simon Bellens allerlei geluiden in en rond mijn atelier opnamen: het tikken van een lepeltje in mijn kop koffie, of het gezoef van de lift naar de zevende verdieping. Het verlegde de focus naar mijn gevoel nogal veel naar andere gebieden dan mijn interessante gedachtengoed … Toen ik de podcast hoorde, was ik eens te meer verwonderd. Xandry had uit mijn woorden een heus verhaal gedistilleerd, een verhaal dat echt iets vertelde. Er werd zelfs mij iets verduidelijkt, over mezelf dan nog, en over mijn drijfveren. Als had ze zinnen die ik er willekeurig uitgeflapt had, in de juiste volgorde gezet.

Laat dit een kleine hulde zijn dus. En laat dit een uitnodiging zijn om haar als gids te volgen in een landschap waar vooralsnog weinigen een voet zetten. Ook in de gesprekken van Xandry met de theaterauteurs in dit themanummer, combineert ze gevoeligheid en helderheid. Geen kleine kwaliteiten als het erover gaat verslag uit te brengen van het werk van kunstenaars. Die kwaliteiten waren ook present in de onnadrukkelijke manier waarop ze de redactie van dit nummer leidde.

2. Nico Boon en Stijn Devillé stelden samen met Xandry en mij dit nummer van DEM samen. Nico en Stijn zijn theaterauteurs die een uitgebreid zicht hebben op wat er heden ten dage geschreven wordt. Ik geef met tussenpozen theaterteksten uit bij de kleine uitgeverij Bebuquin. En ik schrijf en teken en sta altijd versteld als woorden stem en lichaam worden. We kwamen één keer samen, vlak voor de eerste lockdown, om vanaf dan vanop afstand te werken. Dat gesprek was meteen daardoor bepalend. Ik denk dat we het erover eens waren dat er iets gebeurt in de toneelliteratuur. We konden niet meteen de vinger leggen op wat dat was, maar zagen wel tendensen én individuele kunstenaars. We bouwden aan een selectie, zochten een evenwicht en kozen resoluut voor minder bekend werk. Dus geen Lanoye, Verhelst of Hertmans. Niet omdat dat werk niet zou deugen, maar omdat er veel ander werk te ontdekken viel dat zelden of nooit een platform kreeg.

3. Er is een kleine revival van theaterteksten – getuige daarvan zijn de vele publicaties bij De Nieuwe Toneelbibliotheek, de vele inzendingen voor de Toneelschrijfprijs, leesgroepen en straks zelfs het internationaal festival voor nieuwe toneelschrijfkunst Shakespeare is dead. Dat zijn initiatieven die dicht bij de auteur staan.

Van de theaterpraktijk uit is er nood aan een diverser repertoire dat nog niet geschreven is, omdat in de canon veel actuele gevoeligheden niet of weinig aan bod komen. Er is nood personages met diversere achtergronden, er is nood aan interessantere vrouwenrollen, er is nood aan dekolonisatie. Er is nood aan nieuwe stemmen. In die vraag naar nieuwe teksten, ligt vaak ook een activistische kijk op schrijverschap besloten.

Met al die noden is het een merkwaardige vaststelling dat nieuwe teksten toch weinig gelezen worden en niet of amper gespeeld worden, tenzij de auteur nauw betrokken is bij opvoeringen van eigen werk. Vaak schrijven auteurs voor een eigen gezelschap. Dat geeft de indruk dat theaterteksten niet doorheen een filter raken, dat het ‘uitgaven in eigen beheer’ zijn, om in boekentermen te spreken.

Adriaan van Aken benadrukt de specifieke capaciteiten die nodig zijn om goed voor theater te schrijven: ‘Romanciers moeten maar eens proberen zo’n halffabricaat te schrijven. Dat is moeilijk! Volgens mij gaat die opmerking niet zozeer over de kwaliteit van de tekst, maar over het feit dat je als auteur weet dat de tekst nog gespeeld moet worden door acteurs.’

Soms is een theaterauteur zelfs schrijver tegen de eigen intentie in: ‘Tekst’, zegt Dounia Mahammed, ‘staat vaak centraal in mijn werk, ook al is dat soms niet helemaal de bedoeling’. En ook: ‘Ik denk dat ik al schrijvend ontdek wat de dingen vertellen of kunnen vertellen.’ Het is een mooi voorbeeld van een auteurschap dat fundamenteel is en toch nauw verbonden is met een praktijk op een scène.

Soms gaat dat nog verder: Sanne Vanderbruggen van het collectief BOG., een Vlaams-Nederlandse collectie van theatermakers, zegt: ‘We repeteren al schrijvend, eigenlijk. Grotendeels.’ Freek Mariën en Carl von Winckelmann schrijven voor Mixtape korte scènes en nodigden al in de startfase van een scène om de dag spelers uit. ‘(…) ik merk dat ik veel ontdek in lezingen van voorlopige versies.’ Het zijn auteurs die samenwerking hoog in het vaandel dragen, niet alleen als het over theater gaat, maar eveneens als het over schrijven gaat. Opvallend is dat het collectieve werk vaak in de plaats komt van het strikt individuele.

Dat geldt niet voor alle schrijvers: Michael Bijnens schrijft naar eigen zeggen ‘dramatisch, ouderwets toneel’ en betreurt dat er ‘nauwelijks nog theaterteksten (worden) geschreven die los staan van het gezelschap dat de tekst speelt (…) Er wordt maar weinig nieuw en oorspronkelijk materiaal geschreven.’ Bruno Mistiaen, een zeerproductief theaterauteur die nooit opgevoerd wordt, schrijft klassiek opgebouwde tragikomedies. Hij vindt dat ‘men de tekst moet dienen en zich niet moet bedienen van de tekst.’

4. Het Vlaamse theater heeft zich de voorbije veertig jaar op ongeziene wijze geëmancipeerd. Klassieke teksten waren in verrassende ensceneringen te zien. Naast dat teksttheater keken veel theatermakers naar de plastische kunsten voor inspiratie. Teksten bleken in dat tweede geval – en in een dominante theater- cultuur – hooguit een van de vele inspiratiebronnen van een voorstelling. Vaak vielen ze ook ten prooi aan knip- en plakwerk, en verschilden ze sterk van wat een auteur ooit in een andere volgorde op papier zette.

Dat theater ontstond op een braakland. Er waren weinig speelmogelijkheden en er was weinig infrastructuur. Er was weinig dus was er veel plek vrij. Er was veel mogelijk en er ontstond een gevoel van vooruitgang. Wat vandaag niet kon, zou morgen wellicht wel lukken, en overmorgen meer dan waarschijnlijk.

Misschien staan theaterauteurs nu aan de start van een dergelijk proces. In een theaterlandschap dat hen grotendeels negeert, maken en vinden ze ruimte om zich in vele gedaantes te manifesteren …

5. Dit nummer tilt een tip van de sluier op. In beeld komt een gebied dat nog niet in kaart is gebracht. Een plek om te verdwalen en veel unieks te ontdekken.

Paul Verrept

In de marge van dit themanummer over theaterliteratuur vroegen we aan verschillende mensen uit de theaterwereld naar hun favoriete theatertekst/theaterauteur. De antwoorden kan je als een verticale woordenstroom doorheen het nummer lezen. Deze stroom wil geen ‘best-of’-lijstje zijn, maar een warme uitnodiging aan de lezer zich (opnieuw) te laten verrassen door deze teksten. Naast de theaterfocus zijn er nog gedichten van Nico Carlier en Wibo Kosters, aangevuld met vertaald werk van Kathleen McGookey en Paula Meehan. DEM175 wordt afgesloten met twee korte verhalen van respectievelijk Christiaan Ronda en Reinold Widemann.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *