‘Treur niet, de verlossing is in u’: de kerstwens van Jeroen Overstijns

Zoals bedlegerigen, banken, betrapte baanrenners en parenclubs zonder leden hebben ook literaire tijdschriften een probleem. Vermoedelijk weten ze dat zelf maar al te goed. Een gesprek met een redacteur over een goed boek, macro-inflatie, de ophanging van een Audi, de anorexia van Ann Van Elsen en premies voor dakisolatie, wij stellen ons daar zonder veel moeite iets prettigs bij voor. Bij Ann van Elsen zelf ook trouwens, als ze tenminste niet te mager wordt. Maar vraag een redacteur niet naar het wel en wee van zijn tijdschrift. Na misschien een aarzelende start, een droge kuch, een zucht, vochtige ogen die zich even ten hemel richten in de ijdele hoop dat de verlossing misschien toch daar vandaan zal komen, zetten de sluizen zich gegarandeerd open en vloeit de bagger over de velden. Het veld waarop wij, cultuuroptimisten van nature en uit ervaring, net nog rondliepen met droge voeten en een gezonde nieuwsgierigheid naar de ander. Vandaar onze vraag dus. Waarvan we nu al spijt hebben.

Over gesprekken met redacteurs van literaire en vooruit, in één moeite door, ook de culturele tijdschriften, hangt steevast een doem, zo zwart als de hoeren. Een doem die zegt: nu gaat het misschien nog net, maar straks is het echt gedaan. Met mij en met mijn tijdschrift. En in één moeite door ook met de beschaving, want die dingen vallen vanzelfsprekend samen. Althans in het wereldbeeld van de redacteur. Dan verwijst hij naar de even doorwrochte als veronachtzaamde essays die hij in het laatste nummer nog publiceerde. Het vergeten debuut van die Oezbeekse schapendrijver, een multimediale tekstfotodialoog van de experimentalist die nog bij Roland Barthes studeerde, gedichten van een hoogst oorspronkelijke nieuwe stem uit Zonhoven en eindelijk de vlammende waarheid over dat laatste boek van Tom Lanoye, iets wat in de boekenbijlagen van kranten natuurlijk al lang niet mag meer geschreven worden. Maar wel nog bij ons, mijnheer. Wij redigeren des avonds teksten, wij plakken zegels, wij vloeken op drukkers, wij wegen debutanten en mijmeren over een schoner bestaan. Wij lopen op de brandende kolen van de culturele hel. En wat krijgen we daarvoor terug? Tweehonderddertien ontrouwe abonnees, plus negen gratis exemplaren voor de redactieleden, het Vlaams Fonds voor de Letteren en het kabinet van de minister. In de ijdele hoop dat hij ooit eens een nummer vol instemming doorbladeren zal, wanneer zijn chauffeur hem ’s avonds na het sluiten der dingen van de verlichte binnenstad zachtjes terugvoert naar de rand. Wij doen promotie voor ons tijdschrift mijnheer, wij staan op beurzen en versturen losse nummers. Wij vragen subsidies aan en wonen vergaderingen bij. Wij mailen ons een ongeluk. En nog niemand die ons ziet staan. Drie bezoekers had onze website deze week. Onze buurvrouw is drukker bezocht.

Het zal allemaal wel. En niemand die ontkent dat het hard labeur is, zo een tijdschrift. Niemand die je dat veelvoud aan lezers niet gunt. Maar let’s face it. Ze waren er niet, ze zijn er niet en ze zullen er volgend jaar ook niet zijn. Meer nog, niet geschraagd door enige empirische analyse maar gedreven door ons betrouwbaar buikgevoel durven wij beweren dat meer dan de helft van uw abonnees het tijdschrift doorbladert, opzij legt voor het volgende weekend, de volgende vakantie, en enkele maanden later ongelezen archiveert. Dan hebben we het niet eens over de armtierige gebruiksfrequentie van de exemplaren die terechtkomen op rekken van openbare bibliotheken in Minderhout en Gullegem. Doe de volstrekt onwetenschappelijke maar hoogst correcte proef. Kijk naar uw redactie, bekijk het percentage echt actieve leden, en bedenk: maximaal hetzelfde percentage abonnees zal een van de artikels lezen die wij hier nu betasten en bewerken. Aan de waarheid, hoezeer u zich daarvoor ook achter dat slinkende stapeltje abonnees kan verschuilen, ontkomt u niet: zo een literair of cultureel tijdschrift, u doet het enkel voor uzelf.

En daar moet u nu even niet om zeuren. Want bekent u toch. U doet het uiteindelijk toch ook voor uzelf? En niet voor uw lezer. U doet het omdat u met uw tijdschrift lekker comfortabel de meest individuele selectie kan maken van uw meest individuele voorkeur. Ten hoogste is uw tijdschrift de grijze optelsom van de meest individuele voorkeuren van het actieve deel van uw redactie. U doet het misschien omdat u cultureel prestige wilt, uit macht der gewoonte of omdat het leven nu toevallig zo gelopen is. Terwijl u het zich afvroeg, is de lezer langs de achterdeur buiten gelopen. Omdat uw tijdschrift niet vertrok van de vraag wat die lezer verlangt, want het antwoord zou eerder dan tot een andere redactionele politiek leiden tot een existentiële crisis die alleen kan eindigen met het sluiten der boeken. Waarna het stof weer kan neerdalen over de dingen, onverstoorbaar zonder genade. Literaire tijdschriften zijn zwak gesubsidieerd als je ze naast theatergezelschappen legt, maar wij kennen niet veel beter gesubsidieerde creaclubs. Doe weer eens een proefje. Hoeveel minuten gingen in uw vorige redactievergadering naar de discussie over wat de lezer wil? En hoeveel minuten over de subsidies? Een glazen bol hebben we niet. Maar iets zegt ons: de subsidies winnen. En u marginaliseert, langzaam maar zeker. U verliest uw draagvlak. Jammer voor de energie die u investeert. En subsidies blijven niet eeuwig duren. Dat zou trouwens pas een maatschappelijke schande zijn.

Vanzelfsprekend gaan wij hier even kort door de bocht, om de discussie van enig contrastvloeistof te voorzien. Een discussie over de vraag: verarmt het culturele landschap als we onze middelen concentreren op drie tijdschriften? Of op vijf websites en één jaarboek met de beste stukken van het jaar? Die discussie zijn de tijdschriften aan zichzelf verplicht. Niet onder de vorm van een werkgroep die tot warrige conclusies leidt en weer een vervolgwerkgroep. Nee, vraagt u zich eens af: is Vlaanderen even gelukkig zonder mijn wankele periodiciteit? En mijn huwelijk gelukkiger met of zonder mijn eeuwige deadlines, met of zonder mijn gesleur en getrek. Loop vooruit op de nieuwe minister en doe zelf die duidelijke aanbeveling. Schrap, hergroepeer, digitaliseer en wees vooral streng voor uzelf. Wij maken ons sterk dat een flinke uitdunning van het landschap geen enkele culturele impact zou hebben. Die drie literaire debutanten per jaar worden door uitgevers wel op andere manieren opgepikt. Zeker nu het internet nieuwe mogelijkheden biedt. Zonder noemenswaardige meerkost meteen en altijd bij iedereen in de huiskamer! Uw eerste abonnee in Zimbabwe! En geen gedoe met abonneegelden! In één klap je bereik met factor tienduizend verhoogd! Met dezelfde hoeveelheid zweet! En je kunt nog steeds redactievergaderingen houden om van huis weg te zijn. Wat houdt u nog tegen? Op naar een nieuwe wereld.

Jeroen Overstijns, redacteur De Standaard

uit Deus ex Machina, nr 130: Overbodig nummer

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *