De genomineerden van de Europese wedstrijd microfictie!

flash-fiction-banner-webHoera, de landelijke kandidaten voor de EACWP-microfictiewedstrijd zijn bekend!

Je vindt de genomineerden hier.
Op 30 juni wordt de winnaar bekendgemaakt.

Deus Ex Machina mocht de Vlaamse en de Nederlandstalige inzendingen inkijken en deelde tien nominaties uit voor de Deus Ex Machinaprijs ter waarde van 200 euro . Dit aan respectievelijk vijf Vlaamse en vijf Nederlandse inzendingen. Deze tien verhalen worden opgenomen in ons septembernummer dat volledig aan microfictie gewijd is. Daarbovenop krijgen de auteurs een jaar lang ons tijdschrift toegestuurd.

Wie uiteindelijk met de DEM-prijs gaat lopen, wordt op donderdag 20 september 2018 bekendgemaakt. Dan vindt in Antwerpen een feestelijk microfictie-event plaats en wordt het nieuwste nummer van DEM boven de doopvont gehouden. Meer nieuws daarover volgt nog, want het belooft een prachtige avond te worden in samenwerking met onze partners deBuren, Mont Saint Eugene, boekhandel Limerick en Het Bos.

Dit zijn alvast de tien kanshebbers:

Voor België:

Ich bin wie du: Yelena Schmitz
Winterland: Wouter Degreve
De vogels van het noorden: Frank Van Den Houte
Het restaurant: Yves Peirsman
De kruik: Thomas Buyssens

Voor Nederland:

Het symposium: Louis Bidder
Een ondergrondse: Wout Waanders
Morgenster: Arthur de Smet
Showtime: Debby Willems
Gêne: Sanne van Gent

Vers op tafel: ‘Houdingen’ van Sylvie Marie

zo onbezonnen liggen luilakken als vers

gezoogde leeuwenjongen

zullen we niet meer doen.

altijd zal er dat sprietje schaduw zijn,

een beet van een netel op een kleine teen. ooit

streek ik mijn voeten ongegeneerd

tegen je been. nu

nemen we poses aan

waarop in documentaires

de voice-over stokt.

 
 
Sylvie Marie (Tielt, 1984) is schrijver en schrijfdocent. Ze staat regelmatig op het podium en is ook redacteur van dit tijdschrift. Eind deze maand verschijnt haar vierde dichtbundel ‘houdingen’.

Vers op tafel: Anouk Smies, ‘Onbeschoft, zo wit’

In de rubriek Vers Op Tafel brengen we een voorpublicatie uit een binnenkort te verschijnen dichtbundel.

AnoukSmiesAnouk Smies (1975) debuteerde in 2013 met Citaten van een roofdier, een bundel die de jury van de C. Buddingh’- prijs fascineerde door de weerbarstige, onnavolgbare beeldspraak. Haar tweede bundel Wie heeft een middelpunt nodig werd in 2017 genomineerd voor de J.C. Bloemprijs. Smies publiceerde eerder op Krakatau, de Optimist en de Contrabas. Ze schreef poëzie en levensbeschouwelijke verhalen voor kinderen en is eigenaresse van Tekstbureau PURUS. Daarnaast beslaat ze vijftig procent van het beeld en tekst spugend samenwerkingsverband Collectief 15.
Haar nieuwe bundel Onbeschoft, zo wit verschijnt medio mei bij uitgeverij Opwenteling.


EEN AVOND AAN ZEE DIE NIEMAND ZICH HERINNERT

De klokkenluider zegt:
Bijna alle ellende
op aarde
is een verdienmodel

De horizon
schikt kalkarm
been onder zijn vel

De zee verkleurt

Mijn moeder lacht
Ze lacht omdat
de waterlijn zich terugtrekt
in haar panty vol gaten
en een autarkisch zonnetje
over de betaaldrempel meesleurt

 

TEDERHEID

Nu je langzaam
oplost verwacht men tederheid

Men gaat er vanuit dat
ik het desintegrerende vastpak
met vergevende handen

Tederheid
is gemaakt
voor vaste vormen

Ze omsluit totalitair
wat te verstard is om te denken

Tederheid breekt
Wat kapot is stoot ze af
maakt een verontschuldigend gebaar

Vingert zich uit verveling
met ruwe vingertoppen
3x
op de grijze molton klaar

 

DE ZIEKTE

Ik ben
een exorcist
die zich met semantische wangen
tegen de venusheuvel van kunst aan schurkt

De hoofdredacteur van tijd
die je ontkenning tot
behapbare kreet uitsnijdt

Ik maak je compact en licht
Poreus, zo humaan

Ik geef je dat postmoderne moment
van helemaal niets weten
Van lachwekkend normaal zijn, als ruikbaar vlees
maar midden in de spotlight staan

 

OP EEN DAG GAAT JE MOEDER DOOD

Ooit gaat ook jouw moeder dood
Op die dag kom ik langs

Pluk servetten uit je vlees
en snuit mijn neus

Ik bouw een heus
gebouw van klappen in taal

Druk je de stinkende leegte
van je adem in
en zeg: Godverdomme-zie

Als je wegrent
talm ik slinks als een gespierde jager
Dan verwijt ik je mijn poëzie

©Anouk Smies

‘Une chanson est un Gesamtkunstwerk’ – Bertrand Cantat

[Deze ‘Bordeaux-column’ verscheen in het Deux ex Machina nummer over songwriting.]

quartier libreJuli 2003 wordt West-Europa bruusk uit zijn zomeridylle gerukt door nieuws uit de pop-/filmwereld: Betrand Cantat, frontman van Noir Désir, heeft zijn vriendin Marie Trintignant om het leven gebracht in een hotelkamer in Litouwen. Het nieuws haalt de voorpagina’s van alle kranten. Een geschenk van formaat voor journalisten en nieuwsmedia die zich elke zomer suf piekeren over  anti-komkommermateriaal. Tel daarbij dat de dochter van Trintignant een bloedmooie actrice was, en je hebt alle ingrediënten voor een kanjer van een scoop.   Bovendien was het al van 1980 (Ian Curtis hing zich op in zijn keuken) geleden dat de Europese popwereld zijn  rock ’n roll-drama had gehad.

Het vervolg is bekend. Cantat moet een paar jaar brommen in de gevangenis. Noir désir wordt opgedoekt. Kort na zijn vrijlating pleegt zijn ex-vrouw,  de Hongaars-Franse schrijfster en vertaalster Krisztina Rády en moeder van zijn twee kinderen, zelfmoord. De Franse popscene heeft zijn hoogst eigen rock ’n roll-geval.

April 2017. Het is lente in Bordeaux [1]. Mijn vriendin en ik runnen een vegetarisch restaurant, La soupe au caillou, gelegen in de volkswijk Saint Michel op een boogscheut van ‘Quartier Libre’, een bar opgericht door Bertrand Cantat waar je elke avond naar een gratis concert kan luisteren. Het is twee uur ‘s middags en onze middagdienst zit erop. Of nee toch niet, iemand klopt bescheiden op het raam. Het is Bertrand Cantat. Of hij nog iets kan eten? Tuurlijk, zegt mijn vriendin, een Bertrand Cantat kun je toch niets weigeren. Hij neemt plaats in het restaurant. Een imposante fysieke verschijning, goedlachs, jongensachtig nieuwsgierig. Met zijn prachtige stem vraagt hij: ‘Et vous ?  Qui êtes-vous?’ Ik vertel hem dat ik uit België kom. Welk deel precies? Le nord, zeg ik. ‘Ah, Les Flandres..!’ Stop. Meer heeft Cantat niet nodig om een monoloog van een half uur af te steken over de Belgische en vooral de Vlaamse popscene om vervolgens uit te bollen met een lange mijmering over the art of songwriting.

‘Weet je, de eerste plaat van Noir désir hebben we opgenomen in Brussel. Daar had je toen die fantastische studio gerund door een Amerikaan. De halve muziekwereld zat er platen op te nemen. Geweldige omgeving. Zelfs in Parijs had je zoiets niet. Popgroepen in de jaren ‘80-‘90 moesten nog voor alles zelf zorgen. Zelfs onze affiches plakten we zelf in de stad. Als ik zie hoe jonge groepen het vandaag aanpakken: beetje facebooken en hup honderdduizend likes! Ik ben niet cynisch hoor, maar het was toch een andere tijd.’

Of er zoiets bestaat als ‘de Franse stijl’? En of hij (en Noir Désir) zich plaatst in de traditie van het Franse Chanson?

‘Het Franse chanson? Wat is dat eigenlijk? Dat zijn oneindig veel stijlen, stemmen. Dat bestaat eigenlijk niet. Elke liedjesschrijver maakt/boetseert zijn eigen muzikale object. Je hebt drie minuten om een verhaal te vertellen en je kan het op honderdduizend manieren doen. Een song is een geheel van verschillende elementen: muziek, tekst, zanger, begeleiding: het moet allemaal kloppen, vloeien, natuurlijk overkomen. Natuurlijk heb ik veel aan Brel gehad. Maar evengoed aan The Clash. Weet je, ‘Amsterdam’ van Brel is een geweldig nummer als Brel het zingt, maar als Bowie – met alle respect voor Bowie – het zingt is het een klucht: hij méént het niet, hij covert Brel zonder zijn eigen ziel erin te leggen. Dat is hopeloos oninteressant. Enfin, ikzelf ben niet geïnteresseerd in netjes ‘gepolijste’ songs die wel goed klinken maar geen guts hebben. Laatst kreeg ik een telefoontje van Tom. Je kent hem toch? Tom Barman. Goeie vriend van mij. Topkerel. We spelen vaak in elkaars voorprogramma als hij in Frankrijk toert. Wel, Tom belde me onlangs op met de vraag of ik geen song van hem in het Frans wil overzetten? Nou, als Tom wat vraagt, dan ben ik altijd geïnteresseerd, dus ik meteen: stuur maar door, Tom. Enkele seconden later (je kent Tom) krijg ik een nummer in de mail. Man man man. Zo’n typisch poppy deuntje, lekker in het oor liggend, goed gedaan hoor, maar absoluut niet mijn ding. Ik (je kent me) heb meteen Tom gebeld en gezegd dat ik zoiets onmogelijk kan, tenzij ik er helemaal mijn eigen ding kan van maken. Is niet de bedoeling, zegt Tom, we willen met dit nummer ook de Franse markt aanspreken, we zoeken iemand die het kan transponeren naar iets ‘Frans’. Ik heb ervoor bedankt. Zie je, een song dat is een klein organisme. Je weet vaak niet waar je aan begint, je voelt potentieel, je laat je gaan en opeens is het daar. Je kan het niet ‘willen’, het komt of het komt niet.’

In vier, vijf grote happen is Cantat door zijn copieuze vegetarische schotel (mijn vriendin verwent hem echt wel hoor, die Cantat)  ‘Zo. Ik moet er weer eens vandoor. Ben druk bezig met een soloplaat. Die komt uit in december. Leuk gesprek. We moeten nog eens doorbomen over Vlaamse popmuziek en over dat Gesamtkunstwerk: de song. ‘

Oktober 2017. Nationaal nieuws: Bertrand Cantat kondigt een soloplaat aan. Frankrijk haalt de affaire Trintignant weer uit de gracht. Een oude rechter beaamt: ‘Cantat heeft wel degelijk een moord gepleegd, schande dat die man nu alweer liedjes mag zingen.’ 

Die middag in het restaurant had hij de reacties voorspeld. ‘Die affaire blijft me achtervolgen. Ik toer momenteel met de tekstlezing van een roman van Caryl Férey, Condor, een verhaal dat in Chili speelt. Avignon heeft geweigerd me te programmeren vanwege mijn verleden.’

Je n’ai pas peur de la route
Faudrait voir, faut qu’on y goûte
Des méandres au creux des reins
Et tout ira bien

Le vent l’emportera

Noir Désir, Le vent nous portera (2001)

 Jan Pollet

Redacteur Deus Ex Machina

[1] Bordeaux was in de jaren negentig het epicentrum van de popmuziek in Frankrijk. De aanwezigheid van Noir Désir was daar natuurlijk niet vreemd aan. Veel beginnende groepjes streken er neer en repeteerden in vochtige oude wijnkelders. Bordeaux heeft ook een eigen Rockschool.  Onder anderen Arno komt er regelmatig concertjes geven…

Europese wedstrijd microfictie – maximum 100 woorden!

ACHTUNG! ACHTUNG! ACHTUNG!

 

flash-fiction-banner-webSeptember 2018 brengt DEM – met Sofie Verraest als gastredacteur – een themanummer over MICROFICTIE uit.  Naast essays over Kafka, Cortazar, Lydia Davis en A.L. Snijders, vindt u ook een heleboel (ultra)kort werk van bekende en minder bekende (inter)nationale auteurs. Daarnaast koppelt Deus ex Machina zijn karretje aan de Flash-Fiction EACWP Contest, een Europese schrijfwedstrijd die in ons taalgebied ondersteund wordt door Creatief Schrijven (Vlaanderen) en ArtEZ Creative Writing (Nederland). 

Elke inwoner van Europa kan aan deze wedstrijd deelnemen. Zij/hij schrijft een verhaal van maximum 100 woorden (exclusief titel) dat zich in Europa afspeelt. Verhalen kan je eenvoudig indienen via een online formulier op de website van EACWP. Opgelet: deadline is 1 maart 2018! 

De tien beste Nederlandstalige inzendingen worden gepubliceerd in DEM166 (september 2018). De tien auteurs krijgen een gratis abonnement op Deus ex Machina. Het beste Nederlandstalige verhaal wordt beloond met een geldprijs van 200 euro en dingt met dertien andere Europese kortverhalen mee naar de internationale EACWP-award (met een geldprijs van 600 euro).

Meer info over deze wedstrijd, het reglement en de timing vind je via http://creatiefschrijven.be/wedstrijd/eacwp-flitsverhalen/ en https://eacwp.org/flash-fiction/

Dit initiatief is een samenwerking van deBuren, Creatief Schrijven, Mont Saint Eugene, Boekhandel Limerick en Deus ex Machina.

dem creatief schrijven deburen logo

 limerick logo MSE logo

DEUS EX MACHINA NR 163 : SONGWRITING

Vooraf

DEM_163_Cover_V5-page-001Bob Dylan won vorig jaar de Nobelprijs voor Literatuur.  Een  songwriter werd verkozen tot beste literator van 2016. En dit boven, bijvoorbeeld, Haruki Murakami of Philip Roth. Menig schrijver fronste de wenkbrauwen. Jonathan Safran Foer vroeg zich luidop af of hij nu in aanmerking kwam voor de Nobelprijs voor Muziek. Er waren natuurlijk ook wel wat schrijvers die de toekenning bejubelden, zoals de Vlaamse schrijver Christophe Vekeman, die zelfs beweert dat Bob Dylan erin geslaagd is ‘om van de songtekst een literair genre te maken’.

In deze Deus ex Machina willen we de songtekst als literair genre verder onderzoeken. Het nummer opent met Things can never be other than what is. Hiphopteksten in de context van hun cultuur. In dit essay onderzoeken Maarten Buser en Hugo Emmerzael enkele thema’s die de teksten van rappers in de voorbije decennia kleurden. Ook in de Lage Landen is hiphop in opmars.

Jongeren luisteren vandaag meer naar rap dan naar rock. Meer nog: hiphop is de hedendaagse pop. Artiesten als Tourist LeMC, Boef, Lil’ Kleine, De Jeugd van Tegenwoordig of Sevn Alias zijn populairder dan eender welke popgroep.

Ondanks de nadruk die veel mensen leggen op songteksten, probeert Michiel Kroese in Waarom schrijvers jaloers zijn op muzikanten aan te tonen dat de muziek an sich belangrijker is dan de tekst, en dat schrijvers dit zelf maar al te goed beseffen. Michiel Leen onderzoekt in Songstealing, een traditie als een andere aan de hand van de song Hey Joe hoe muzikanten elkaar voortdurend plagiëren, of op zijn minst inspireren. Remo Verdickt brengt een ode aan zijn grote idool Bob Dylan, terwijl Jan Pollet verhaalt over zijn ontmoeting met Bertrand Cantat, de Franse zanger van de beruchte groep Noir Désir die zijn eigen vriendin vermoordde. Muzikant/schrijver Michaël Brijs laat ons stap voor stap zien hoe hij een songtekst schrijft, onder andere door leentjebuur te spelen bij Nabokov. Jan Buts schreef een verhaal over een man die zich niet meer thuis voelt in een wereld waar alle spontaniteit en authenticiteit verbannen lijken te zijn. Bram Petraeus sluit de focus af met een aantal indringende foto’s. De meeste van de afgebeelde foto’s maakte Bram in opdracht van Gonzo (circus). Hiervoor bezocht hij onder andere het experimentele Rewire Festival in Den Haag. Bij dezen onze dank aan Gonzo (circus), het boeiendste muziekblad van België.

 

In dit nummer vindt u naast de hoofdfocus ook een katern van Jeugd&Poëzie (vanaf volgend jaar ‘Totaal’). De zomerkaping is een residentietraject voor jong artistiek talent, waarbij schrijvers elk jaar aan een andere discipline worden gekoppeld. Dit jaar werden tekst en grafiek met elkaar verbonden. Een twintigtal schrijvers en illustratoren resideerden een week lang in Mu.ZEE, waar ze in dialoog gingen met de Frans Masereel-tentoonstelling.    Zij werden begeleid door Bart Jaques (Letterzetter Kortrijk 2015-2017) en Gerard Leysen (Afreux) en kregen workshops  van  Hannah  van  Wieringen (De Harmonie) en Seppe van den Berghe (De Eenhoorn). De zomerkaping is een initiatief van Totaal & Jeugd&Poëzie en kwam tot stand in samenwerking met Mu.Zee en Deus Ex Machina.

 

Verder leest u in dit nummer het laatste deel van het drieluik van Gaea Schoeters. Deze keer laat ze Marguerite Duras een brief schrijven aan haar  38 jaar jongere compagnon Yann Andréa. Frans Denissen trakteert ons op  een extra lang en heerlijk verhaal: ‘Een lavallière heb ik nooit gedragen, maar een borsalino wel.’ Het laatste woord hebben we gereserveerd voor twee dichters: Kevin Amse en Tania Verhelst.

DEUS EX MACHINA NR 162: Het abstracte spel

VOORAF BIJ HET NIEUWE DEM-NR : HET ABSTRACTE SPEL

 

‘Het abstracte spel is als een meer, waarin een mug baden en een
olifant verdrinken kan.’ (vrij naar een Indiaas spreekwoord)

 

DEM_162_Cover_V2_-page-001‘Naar den vorm beschouwd kan men dus, samenvattende, het spel noemen een vrije handeling, die als “niet gemeend” en buiten het gewone leven staande bewust is, die niettemin den speler geheel in beslag kan nemen, waaraan geen direct materieel belang verbonden is, of nut verworven wordt, die zich binnen een opzettelijk bepaalde tijd en ruimte voltrekt, die naar bepaalde regels ordelijk verloopt, en gemeenschapsverbanden in het leven roept, die zich gaarne met geheim omringen of door vermomming
als anders dan de gewone wereld accentueeren.’ Zo omschrijft de Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945) het spel in Homo ludens: proeve eener bepaling van het spelelement der cultuur (1938).

De voornaamste verdienste van Huizinga was dat hij tegenover de ‘homo sapiens’ en de ‘homo faber’ de ‘homo ludens’ of ‘spelende mens’ positioneerde. Het spel ligt, volgens Huizinga, aan de basis van taal, kunst en cultuur. Meer nog: het is een noodzakelijke voorwaarde voor het scheppen van cultuur. Dit probeerde hij in al zijn imposante eruditie en belezenheid te bewijzen aan de hand van zeer diverse voorbeelden – gaande van sportwedstrijden uit de Griekse oudheid en Indische raadseltoernooien tot trommelduels bij de eskimo’s. Homo Ludens is echter meer dan een louter descriptieve beschrijving van het spelelement in de cultuur: het is ook een aanklacht tegen een materialistische en hedonistische samenleving die het ‘ludieke’
hoe langer hoe meer uit het oog had verloren en zich – in de slipstream van Oswald Spenglers Der Untergang des Abendlandes – richting afgrond begaf. ‘De moderne cultuur wordt nauwelijks meer gespeeld’, aldus Huizinga in het laatste hoofdstuk van Homo ludens, ‘en waar zij schijnt te spelen, is het spel valsch.’ Met Homo ludens ontpopte de auteur van het gelauwerde Herfsttij der Middeleeuwen (1919) zich tot volbloed cultuurpessimist die zijn toenmalige tijdsgenoten een spiegel voorhield. En dat spiegelbeeld zag er allesbehalve mooi uit.

Over Huizinga’s Homo ludens valt veel te zeggen. Over het belang van ascese en inkeer die hij als remedie zag tegen de ondergang van onze cultuur, bijvoorbeeld; of over het reactionaire, conservatieve karakter van zijn tekst. Feit is evenwel dat Huizinga laat zien dat spel en cultuur onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, dat het spel de grenzen van het sportveld of speelbord moeiteloos overstijgt en dat het zoveel meer is dan, nou ja, een spel.

Dit themanummer gaat niet over Huizinga of over zijn in Homo ludens ontwikkelde (en zeer ruim opgevatte) spelbegrip. Gecharmeerd door Kris Burms hartstochtelijk pleidooi in zijn manifest De juiste zet, kozen wij voor het ‘abstracte spel’. Zonder vooruit te lopen op wat komen gaat, zouden we het abstracte spel kunnen definiëren als een spel zonder thema voor twee spelers waarbij beide over alle informatie beschikken en de geluksfactor is uitgeschakeld. Of, zoals het in het Engels heet, ‘the abstract perfect information game for two players’. Het schaakspel is het bekendste abstracte spel. Daarnaast heb je andere klassieke abstracte spellen zoals dammen, go en othello, en ook nu nog worden er abstracte spellen ontwikkeld. Dat vooral die laatste zich tegenwoordig moeilijk staande kunnen houden tegenover de zoveel blitsere, hippere en lucratievere computergames en themaspellen, is een understatement.

Deze DEM mag je gerust als een apologie van het abstracte lezen. Een heroïsche, in dit tijdperk niet te winnen strijd die daarom juist toch moet gestreden worden. Een beetje vergelijkbaar als het ware met de positie waarin de letteren zich tegenwoordig bevinden.

Huizinga indachtig, hebben we ervoor gekozen om het abstracte spel zo breed mogelijk te benaderen. Zo wordt er behalve op het onvermijdelijke schaakspel ook gefocust op het Japanse go en het Afrikaanse mancala. Tegelijkertijd hebben we er bewust voor gekozen om het grensgebied van wetenschap, kunst en literatuur op te zoeken en te verkennen. Daarom vindt u in dit themanummer naast literair werk van onder meer Stefan Zweig, Yasunari Kawabata en Derek Walcott bijdragen van een mathematicus, een wetenschapsjournalist, een japanologe, een antropoloog, een socioloog, een filosoof en, last but not least, spelontwerpers zelf. En net zoals bij Huizinga is ook hier, meer dan we aanvankelijk hadden vermoed, cultuurkritiek nooit veraf.

Los van het centrale thema speelt Gaea Schoeters met de literaire traditie. In ons vorige nummer over ‘verboden boeken’ kroop zij in de huid van sovjetdichter Vladimir Majakovski. Omdat haar tekst zó goed was en omdat het om het eerste deel van een drieluik bleek te gaan, vroegen wij haar om ook de andere delen uit te schrijven. In het tweede deel laat ze markies de Sade een brief schrijven aan E.L. James, succesauteur van o.a. Fifty Shades of Grey.

Verder vindt u in dit nummer gedichten van Sander Buesink, Nikki Dekker en Bob Vanden Broeck, terwijl Lies Gallez met haar aanstekelijk kortverhaal ‘De voortuin van mijn grootmoeder’ deze DEM afsluit.

De redactie

De Boog viert André Baillon

0001De Boog nodigt u uit op dinsdag 10 oktober om 20:30 

André Baillon
WONDERLIJK EN ONBEKEND

André Baillon verdient een ereplaats in de galerij van vergeten schrijvers van De Boog.

Baillon werd geboren in Antwerpen in 1875 en kende een bewogen leven. Als jonge wees werd hij opgevoed door een strenge oom en tante. Na zijn studies in Leuven verbraste hij zijn erfdeel samen met een jonge minnares. In 1902 trouwde hij met de prostituee Marie Vandenberghe, later een hoofdpersonage in zijn (in het Frans geschreven) verhalen en romans. Hij trok zich samen met Marie terug nabij de abdij van Westmalle maar hun kippenkwekerij mislukte. Hij werkte een tijdje als journalist in Brussel waar hij de pianiste Germaine Lievens ontmoette. Samen vertrokken ze naar Parijs waar hij als ‘literaire gigolo’ tijdelijk meer succes kende maar uiteindelijk in de psychiatrische instelling van Saint-Germain-en-Laye belandde. Vanwege zijn labiele toestand verbleef hij tweemaal in het ziekenhuis La Salpêtrière, waarover hij prachtige verhalen schreef. Het ziekenhuis werd door de patiënten onder elkaar La Pépette – de Piepzak – genoemd, ook de titel van zijn laatste werk. Baillons laatste jaren werden gekenmerkt door zijn affaire met een jonge dichteres, Marie Vivier, met wie hij een hartstochtelijke correspondentie begon. Na een eerste zelfmoordpoging in 1931 maakte hij een jaar later een einde aan zijn leven.

Bart Duron formeerde rond deze fascinerende en innemende schrijver een veelstemmige avond rond een woord-en klankperformance van Maarten Otten en Koen Hanssen van de Factorij (de kunst-club van P.C. Bethanië in Zoersel) met medewerking van Jan Bettens (van het literaire tijdschrift Deus ex Machina), Frans Denissen (vertaler en biograaf van Baillon), Michael Brijs (schrijver, muzikant en theatermaker) en Elvis Peeters (popmuzikant en auteur van romans en theater).

Reserveer via info@boog.be. Inkom aan inkom: 5 euro. Podiumcafé RoodWit is gelegen in de Generaal Drubbelstraat 42 (niet ver van station Berchem). Voorstelling begint om 20:30. Deuren om 19:30.

DEUS EX MACHINA NR. 161: Verboden boeken (documenta 14)

DEM_161_Cover-page-001Toen de redactie van Deus ex Machina in 2016 besloot om een nummer te wijden aan de veertiende editie van documenta – de vijfjaarlijkse hoogmis van de hedendaagse kunst in het Duitse Kassel – was de literaire brug snel gelegd. De installatie die de Argentijnse kunstenares Marta Minujin speciaal voor documenta 14 zou creëren, was dan ook gefundenes Fressen én de perfecte aanleiding. Haar imposante kunstwerk
The Parthenon of Books – dat nu te bewonderen is op de Friedrichsplatz in Kassel en waarvan foto’s doorheen dit nummer zijn opgenomen – bevat honderdduizend boeken die ooit verboden waren. Wij vroegen tien auteurs om een – al dan niet fictief – boek te verbieden en daar geheel vrij een tekst over te schrijven. Deze denkoefening viel voor de auteurs zwaarder dan verwacht. Boeken, teksten of ideeën bannen, is voor schrijvers tegennatuurlijk. Maar het zijn geen lafaards en ze nemen gelukkig geen blad voor de mond.

Als schrijvende boeddhist neemt Tom Hannes Eckhart Tolles’ De kracht van het nu in het vizier en levert een mooie correctie op de softe idee van zenboeddhisme als een ‘fijne ervaringenwinkel’. Jan Kuhlbrodt, die in de DDR opgroeide, bewerkt zijn huiver voor het verbieden van boeken tot een persoonlijke en historische tekst, waarin verzwijgen efficiënter blijkt dan verbieden. David Nolens mijmert over het verboden boek van zijn halfslaap. De Amerikaanse Eileen Myles verwijst alle boeken van ‘de gevierde middelmatige blanke man’ Billy Collins resoluut naar de brandstapel.

Jenifer Papararo droomt even beslist van vergetelheid voor het hele oeuvre van Ayn Rand, dat eigenbelang en zelfzucht propageert en gretig gerecupereerd wordt door neoliberale en arrogante machthebbers. Het pleidooi voor egoïsme dat Max Stirner al in 1845 op de mensheid losliet, Der Einzige und sein Eigentum, zorgt bij Joachim Pohlmann voor een leerrijke tekst over ons laagje beschaving en moraliteit.

Clemens Schittko verbiedt Rolf Dieter Brinkmanns Westwärts 1&2, maar puur symbolisch en als marketingstrategie – hij hoopt dat dit verbod het van de vergetelheid kan redden en hij promoot hierdoor tegelijkertijd impliciet zijn eigen aan Brinkmanns werk verwante poëtica.

Gaea Schoeters doet iets prachtig en ingenieus met de ‘futuristische sovjetdichter’ Majakovski en de verraderlijke huidige kapitalistische kunstenaarsstrop. Kinga Tóth geeft in haar zintuiglijke gedicht ‘PAPIER’ kritiek op het autoritaire en censurerende Hongarije, dat onder Orbán afglijdt richting dictatoriale staat. Orlando Verde schrijft dan weer een parabel over een neutrale ambtenaar die plots boeken mag verbieden en waar dat toe leidt.

Bertolt Brecht konden we niet meer vragen, maar zijn lyrische satire ‘De boekverbranding’ doet de tien uiteenlopende teksten volgens ons perfect uitgeleide.

Naast deze banvloeken kijkt Virginie Platteau naar The Parthenon of Books, dat tijdelijk monumentaal staat te blinken en te bewegen op de Friedrichplatz in Kassel, en geeft het een plaatst binnen het oeuvre van de Argentijnse ‘geëngageerde’ kunstenares Martha Minujin. Jelle Jespers‘ foto’s geven beeld bij deze tekst en bij de rest van dit nummer.

In de rand van dit vijfjaarlijkse kunstspektakel zoekt Koen Van Elsen in theorie en filosofie naar een stand van zaken van de hedendaagse kunst en komt onherroepelijk ook uit bij de eigen kunstenaarspositie en -praktijk.

Kunstenaar Bert Lezy ontwierp speciaal voor dit nummer enkele te verbieden boekcovers. Daarna stak hij ze in brand. Het vurige resultaat vindt u in een apart middenkatern.

Jan Bettens schrijft over een jaar met en zonder kunst.

Buiten het documenta-thema mogen we u trakteren op een heerlijk verhaal van Kurt Vonnegut. ‘Harrison Bergeron’, dat zich afspeelt in 2085, past akelig dicht bij het thema van de verboden boeken en is als hilarisch en vlijmscherp toekomstvisioen behoorlijk actueel.

De sterke inzendingen die we voor u selecteerden zijn van Christiaan Ronda met zijn Sisyphus-verhaal ‘Er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit een goede afloop zal hebben’ en Lotte Brown met ‘Vijf gedichten’.

Tot slot brengen we u enkele postume gedichten van de Spaanstalige dichter César Vallejo.

De redactie

DEUS EX MACHINA NR. 160: Samen schrijven

Cover_DEM_149_Filmpoem_Druk_V2-page-001Het schrijversvak zou je weleens als een van de meest eenzame jobs kunnen beschouwen. Je hoeft er de deur niet voor uit, hoeft niemand te zien en met niemand te praten. Een schrijver zien we traditioneel zelfs als een wereldvreemde enkeling die zich met ganzenveer en kaarslicht op een hooizolder verschanst om dan plots te
verschijnen met een stapel beschreven vellen onder zijn arm. De ivoren toren, nog zo’n beeld. Terwijl publiceren net een machine van mensen in werking zet. Schrijven is een industrie geworden.

In dit nummer onderzoeken we de dynamiek van samenschrijven. We werpen een blik achter de schermen bij Kira Wuck, een zogenaamde ‘enkeling’ die een boek publiceert. Wanneer haar verhalen echter aan de ogen van een redacteur en persklaarmaker worden onderworpen, verandert er nog heel wat. Wat als er vertalingen van een boek worden gemaakt? Hilde Keteleer doet verslag over haar correspondentie met schrijvers die ze vertaalde. Dan zijn er natuurlijk ook de auteurs die bewust één of meerdere partners uitkiezen om een literair product af te maken. Vooral het thrillergenre lijkt daar geschikt voor te zijn. De broers Thomas en Daan Heerma van Voss schetsen in een dialoog een beeld van hun samenwerking voor hun eerste samen-boek Ultimatum.

Max Moragie mijmert over de reis van Remco Campert en Alain Teister naar Ibiza met de bedoeling om samen te schrijven. Laura van der Haar exploreert dan weer de Facebookstatus als medium om samen verhalen te vertellen. We zetten ook zelf schrijfexperimenten op touw. Het dichterskoppel Sylvie Marie en
David Troch treedt in de voetsporen van Ilya Leonard Pfeijffer en Erik Jan Harmens en schrijft duetten. Jasper Vervaecke en Wouter De Broeck zenden elkaar liefdesbrieven. Ze kruipen in de huid van een schrijvend koppel en wekken met hun woorden heel veel andere schrijfkoppels tot leven. En als toetje trakteert de hele redactie u nog op een origineel cadavre exquis.

Maar samen’schrijven’ hoeft uiteraard niet alleen met woorden te zijn, het kan ook met beeld. In 2013 werkten 21 dichters in duo met 21 illustratoren samen aan één kunstwerk. Het was niet zo dat er eerst tekst was en dat daar dan een illustratie bij kwam of omgekeerd. Neen, tekst en beeld ontstonden organisch samen. Het idee kwam van de Rotterdamse dichter Daniël Dee en grafisch vormgever Mister Adam.
Er kwam een boekje van dat in gelimiteerde oplage verscheen. In dit nummer laten we u een selectie van die samenwerkingen zien. We kozen de beelden waaraan Xavier Roelens, Andy Fierens, Bianca Boer, Hans Kloos, F. Starik, Sylvie Marie en Lucas Hirsch meewerkten.

Naast het themagedeelte vindt u in deze DEM ook een essay van Sofie Verraest over microfictie. In ‘Vijf wandelingen door (micro)fictieve bossen’ verkent ze de plaats en het belang van het ‘zeer korte verhaal’ in het huidige literatuurlandschap. Samen met de redactie maakte ze een internationale mini-bloemlezing met werk van onder meer A.L. Snijders, J.M.A. Biesheuvel, Régis Jauffret, Jensen Beach, Franz Kafka en een niet eerder gepubliceerd verhaal van Lydia Davis.

Tot slot trakteert Martijn Benders u op vijf uit het Georgisch vertaalde gedichten van
Nene Giorgadze en leest u kraakverse poëzie van Floor Buschenhenke.

De redactie

 

HET BESTE VAN 30 TIJDSCHRIFTEN GRATIS IN JE MAILBOX

Je verslindt de cultuurpagina’s van kranten en weekbladen, maar vindt daar te weinig verdieping en nuance? Dan is Folio iets voor jou: een platform van 30 literaire, culturele en erfgoedtijdschriften uit Vlaanderen.

Elke maand bundelen deze bladen hun beste artikelen in een nieuwsbrief.

Wil jij gratis het beste van 30 tijdschriften in je mailbox?

Schrijf je hier in op de nieuwsbrief.

En volg Folio via facebook.com/foliotijdschriften 

‘De eerste zin’ – Daniel Dobbelaere

de-eerste-zin-foto-Alles heeft een begin.
En elk begin begint op dezelfde manier.
Nietszeggend.
Onopvallend.
Zo onopvallend dat je je afvraagt
of het ooit tot ontkiemen komt.

Niet zo met boeken. Die hebben een begin dat op eindeloos veel manieren kan beginnen: miniscuul, onooglijk, geniepig, balorig, zakelijk, verleidelijk, onbegrijpelijk, provocerend… …..om het even, als hij er maar stáát, die eerste zin. Als hij de lezer maar bij de lurven vat en het verhaal, het betoog binnensleurt om in één adembenemende rit naar de laatste pagina door te denderen.

Wellicht heeft de dichter-graficus Daniel Dobbelaere zich laten leiden door de mythische status van de eerste zin bij het samenstellen van zijn prachtig kleinood ‘De eerste zin’. Het allesbepalende karakter van de eerste zin. De lucifer aan het lont van een creatief universum, de eerste beweger, het point of no return waar wijlen WF Hermans door gefascineerd was.

Dobbelaere selecteerde honderd eerste zinnen uit romans en filosofische geschriften. Ze zijn in hun oorspronkelijke taal (Duits, Engels, Frans, Nederlands en Italiaans) per pagina weergegeven met vermelding van de naam van de schrijver, de titel en het eerste publicatiejaar.

je verwacht je aan een superexplosieve verzameling maar eigenlijk valt het best mee, als je die magische openers van fictieve universums samen ziet. Zo, samengebracht in één boek, krijgen ze zelfs een ietwat willekeurig karakter. In sommige gevallen verliezen ze zelfs hun exclusiviteitskarakter en vallen sommige beroemde eerste zinnen wat van hun pied de stalle.

Smaken ze naar meer? Zijn ze onweerstaanbare triggers, startschoten van pageturners? Persoonlijk werd ik vooral geintrigeerd door de meer banale, nietszeggende eerste zinnen, met Thomas Manns Buddenbrooks  op kop: ‘Was ist das.’

Maar oordeel zelf. Laat je meenemen langs die honderd bigbangs van wereldberoemde universums, in een sterke, eenvoudige vormgeving.

De eerste zin, samenstelling en vorm Daniel Dobbelaere, is een uitgave van Grafijn, Gent, 2016, ISBN 978 90 8262 510 3