Craig Davidson – ‘Frictie’

Om één of andere onbegrijpelijke reden is het werk van de Canadese auteur Craig Davidson nog altijd niet vertaald in het Nederlands. Uitgevers, waar blijven jullie!? Onderstaand verhaal ‘Frictie’ (‘Friction’) komt uit de verhalenbundel ‘Rust and Bone’ en verscheen in het themanummer over verslaving (2012). Het is het tragikomische relaas van een seksverslaafde.  Lees hier de inleiding van Michiel Kroese over het werk van Davidson.

 

 

Frictie

 

Ik ben Sam en ik ben aan seks verslaafd.

        Welkom, Sam.

        Bedankt, jongens. Dus wanneer ik voor het eerst begreep dat ik een probleem had – dat was toch de vraag? Als tiener, denk ik, zo rond mijn vijftiende of zestiende. Ik stond bij de kruidenier in de stad waar ik ben opgegroeid, de enige zaak waar je nog kauwgom met dropsmaak kon krijgen – herinnert iemand zich dat spul nog? Er kwam een vrouw binnen om sigaretten te kopen. Ze was geen opvallende verschijning. Ik herinner me haar elleboog. De, eh, binnenkant ervan – de elleboogholte eigenlijk. Toen ze haar arm over de toonbank uitstak om te betalen kon je van die donzige haartjes zien en een ietwat opgezwollen blauwe ader; ik wilde dat plekje aanraken, ruiken en proeven. Compleet gestoord, maar ik wilde dat ik mezelf kon laten krimpen, net als die wetenschappers in Fantastic Voyage wilde ik atomiseren, zodat ik de wereld op microniveau kon bekijken. Ik wil alles over dat plekje weten – niet over haar natuurlijk, ik gaf niets om haar achtergrond, levensdoelen, angsten of wat dan ook. Ik verlangde naar intimiteit met dat gedachteloze deel van haar. Dat was de eerste keer dat ik me zo voelde – een enkel gebaar of impuls en mijn hele wereld stortte in. Zo moet Hank Aaron zich ook gevoeld hebben toen hij voor het eerst met een honkbalknuppel zwaaide, of Ray Charles onder het tingelen. Dus dit is het dan, hè? Mijn levensdoel. Homeruns meppen. Fantastische muziek schrijven. Geobsedeerd raken door de elleboog van een vrouw. Ach. De een krijgt het koren, de ander het kaf. Maar je maakt er het beste van, toch?

        Ik heb het meisje voor me, ze staat gebogen over een glazen bureaublad met haar kont in de lucht, ik houd mijn handen op haar heupen en ben ijverig aan het stoten. Ze heet Caitlin – nee, Kitten. Het glas onder Kittens oksels is beslagen en haar tepelpiercings piepen als een glassnijder over het tafelblad. Ze pijpt Wayne en pauzeert zo nu en dan om mij aan te sporen haar te Neuken, Keihard te neuken, Hem erin te rammen, Harder, Sneller, Haar te laten klaarkomen, enzovoort. De spotlichten branden op mijn huid en tussen mijn gespreide benen zit een cameraman, hij zoomt in voor een penetratieshot. Ik geef mijn roerstok een zwaai en deze doodgewone manoeuvre doet Kitten kreunen. Wayne leunt voorover, rond zijn dijen zijn rode strepen te zien doordat ze tegen het tafelblad aangedrukt zaten. Een arend met gespreide vleugels op Kittens onderrug, een rode roos in elke klauw.

        ‘Maak me gek,’ zegt ze. ‘Maak je kleine hoertje gek.’

        ‘Cut!’ blaft de regisseur. ‘Jullie hebben twintig minuten, mensen.’

        Pauze voor de decorwisseling. De cameraman schuift een nieuwe tape in zijn handcamera, de geluidsman stelt de kanalen af, een loopjongen veegt het bureau schoon met glassex. Met een handdoek om mijn middel werp ik een blik op het povere aanbod op de klaptafel – een netje sinaasappels, een pak crackers, bruin uitgeslagen bananen – ik pak een sinaasappel en ga op de bank zitten.

        Terwijl ik de sinaasappel afpel en de schillen achter de kussens prop, komt er een meisje naast me zitten. Ze komt van achteren aangeslopen, blootsvoets, en laat zich zo geluidloos zakken dat het lijkt alsof ze me probeert te verrassen. Ze is redelijk lang, iets van een meter zeventig, en heeft lange benen, een slank middel en hoge borsten. Ze is spiernaakt. Ze maakt de handdoek los en neemt hem in haar hand.

        ‘Bedankt,’ zeg ik tegen haar, terwijl ik de sinaasappel in partjes verdeel.

        ‘Ik doe gewoon mijn werk. Wil je er olie bij?’

        ‘Dat zit wel goed. Je hebt zachte handen. Heel anders dan het vorige fluff-meisje – die trok eraan alsof het onkruid was.’

        ‘Er zijn er die denken dat ik genezende handen heb.’

        In de ogen van het meisje zweven gouden vlekjes zoals in een fles Goldschlager en ze staart voor zich uit naar de andere kant van de set, de donkere hoeken vol met stoffige rekwisieten en kostuumrekken. De geluidsassistent zit op een omgedraaid melkkrat te kijken. Ze lacht zachtjes, al snap ik niet goed waarom.

        De sinaasappel is droog en smaakt nergens naar, alsof er een sinaasappelzuigende vampier aangezeten heeft. ‘Wil je ook wat?’

        ‘Ik heb mijn handen vol hier.’

        ‘Ik ben Samuel. Sam Chancey. En jij bent…?’

        ‘Moet je dat echt weten, Samuel Chancey? Ik bedoel, zou het iets toevoegen?’

        ‘Nee,’ zeg ik. ‘Nou ja, misschien wel. Wie weet? Ik wil het gewoon graag weten, meer niet.’

        ‘En ik wil Douglas Fairbanks neuken. Dat zit er ook niet in.’

        ‘Goed dan, ben je hier voor het eerst – in de stad bedoel ik?’

        ‘Moet dat echt, dat geleuter? We zijn dat stadium toch allang voorbij – Ik zit al in je broek.’ Ze snuift als een kwaaie stier. ‘Ben je soms zo’n overgevoelig new age-type? Ik durf te wedden dat je van die kristallen in je nachtkastje hebt liggen.’

        ‘Geen idee wat daar allemaal in zit. Nagelknippers en Dristan neusspray, denk ik.’

        Hier kan ze wel om lachen, en ik vraag haar waar ze vandaan komt. Ze pakt mijn hand en duwt hem tussen haar benen. ‘Hier, doe jij ook eens wat voor de kost.’ Ze is nat – drijfnat, zelfs – en ik wrijf over haar poes, eerst zachtjes maar dan harder. Haar gezicht vertrekt en ze maakt een geluid dat aan een onderdrukte nies doet denken terwijl ze twee keer vlak na elkaar klaarkomt. ‘Oké,’ fluistert ze, meer tegen zichzelf dan tegen mij. ‘Oké, oké, oooo-ké.’ Ze haalt zwaar adem, er verschijnen donkere vlekjes in haar hals en haar clitoris wordt zo groot als een granaatappelpit. Ze stoot met haar kin tegen mijn schouder en doet haar mond open terwijl ze alweer klaarkomt; als ze zich terugtrekt staan haar tanden in mijn vlees, als halvemaanvormige veenplassen.

        ‘Dank je.’ Een lichte huivering. ‘Dat was verdomd lekker.’

        ‘Je bent niet moeilijk te bevredigen.’

        ‘Ik ben hypergevoelig. Er zijn wel medicijnen voor maar die slik ik niet.’

        ‘Wat voor medicijnen?’

        ‘Ach, je weet wel, om het gevoel te dempen. Ik moet er in ieder geval niets van hebben. Het is net alsof mijn hele lichaam in watten gepakt zit.

        ‘Leuk is anders.’

        ‘Wat je zegt.’ Ze slaat een van haar dijen over de mijne, haakt haar voet achter mijn kuit en trekt mijn benen uit elkaar. ‘Ik geef toe dat het op de lange duur waarschijnlijk beter is, maar ja, je bent wie je bent.’

        ‘Absoluut.’ Mijn innemende glimlach. ‘Met gebreken en al.’

        Wayne Harvey komt bij ons op de bank zitten. Vrouwen vallen op het galante gedrag van de veteraan met de zilveren manen: filmsterretjes worden door hem behandeld alsof hun maagdelijkheid nog intact is. Als je zijn O-benen en zijn halskwabben even vergeet, ziet hij er behoorlijk zwierig uit: de Jimmy Stewart van de hardcore porno. Het fluff-meisje neemt die van hem in haar andere hand.

        ‘Ik dank u vriendelijk voor uw inspanningen, milady,’ zegt Wayne. ‘Maar ik vrees dat uw vriendelijke vertroosting geen effect zal sorteren.’

        ‘Hoezo – wat is er aan de hand?’

        ‘Wayne heeft een gebroken penis,’ informeer ik haar.

        Hij werpt me een norse blik toe. ‘Dat klopt, Samuel – al druk je je nogal cru uit.’

        Het gebeurde een paar jaar geleden. Wayne deed een soloscene met een lenig blondje: ze schokt en host alsof ze op de roetsjbaan zit. Wayne zweet zich de pleuris en houdt dapper vol, zij berijdt hem dus en Wayne stoot omhoog om haar tegemoet te komen, het kind bijt op haar onderlip en smeekt om meer, maar ze raken elkaar op een ongelukkige manier en er knapte iets.

        Schokkend maar waar: je kunt je leuter breken. Om de zwellichamen en bloedvaten zit een bindweefselkapsel, de tunica albuginea; in erectie spant dit onderhuidse kapsel aan en wordt het stijf en hard. Bij ernstig letsel kan de tunica uitscheuren: de medische term daarvoor is penisfractuur – maar dokters die bekend zijn met de verwonding gebruiken het eufemistische “kromme penis.”

        Ik stond buiten de set en hoorde opeens een afschuwelijk geluid: de beste vergelijking die ik kan verzinnen is het geluid van een bout die van een gebraden kalkoen wordt getrokken. Direct daarna klonk het gegil van het meisje en sprong Wayne schreeuwend heen en weer. Zijn lul hing er geknakt bij, de huid zat zo strak dat hij dubbel geklapt bleef, zodat de druk onmogelijk verlicht kon worden. Het topje zag eruit als een grauwe aubergine en rondom de scheur was een bloeduitstorting te zien die opzwol tot een donkere bobbel, zo groot als een druif. Die arme Wayne stond daar maar te staren naar zijn verminkte apparaat, zo zwart als een bloedworst, en kneep er van onderen in, alsof dat zou helpen. Ik ga er niet over liegen: het was gewoon fucking walgelijk.

        Gelukkig loopt dit verhaal goed af. Aangezien Wayne geen erectie meer op kon roepen die het witte doek waardig was, onderging hij een operatie voor een OPP – een Opblaasbare Penis Prothese. De uroloog maakte een incisie aan de onderkant van Waynes penis en schoof een oppompbare blaas bij de schacht naar boven, vervolgens maakte hij een tweede incisie, zodat hij een pompje ter grootte van een AAA-batterij in Waynes balzak kon plaatsen. In zijn heupbeen boorden ze een gat waaraan ze een prothese bevestigden; alle buisjes en draden werden weggewerkt achter zijn buikwand. Het verdomde geval werkt als een tierelier: Wayne pompt hem op en werpt zich ertussen, vervolgens laat hij hem gewoon leeglopen om wat rond te hangen, totdat er weer gewerkt moet worden en hij het ding weer oppompt. De pornoversie van de Man van Zes Miljoen.

        ‘Weet je het zeker?’ vraagt het fluff-meisje hem. ‘Ik doe het met liefde, hoor.’

        ‘Goed dan, als jij het niet erg vindt,’ zegt Wayne glimlachend. Maar wees zo goed om mijn gebrek aan opwinding te zien als een uitdrukking van mijn fysieke beperkingen en niet als kritiek op je vaardigheden.’

        Al gauw zijn die twee in een levendig gesprek verwikkeld, het soort waar Wayne het patent op heeft: nietszeggend en luchthartig, met onderwerpen variërend van nieuwe films tot flauwe grappen tot artikelen die hij heeft gelezen over een of ander ontwikkelingsvraagstuk: Red de aapetende adelaars, Bevrijd de geitenhouder uit Oost-Timor, Softenonbaby’s demonstreren voor de wereldvrede, enz. Ze moet zelfs lachen om Waynes vreselijke woordspelingen: ‘Ik heb een liefje gehad die vrijwel onmiddellijk beviel. Al wist ik nog niet van wie.’ Je laat haar klaarkomen en ze vergeet je totaal – over dankbaarheid gesproken. Het is om jaloers van te worden.

        Vlak voor de laatste scène vindt er, om het vriendelijk te zeggen, een ‘technische storing’ plaats. Om preciezer te zijn: Waynes prothese… tja, explodeert. Hij pompt en pompt maar, zijn pik komt gestaag omhoog, tot er een paniekerige uitdrukking over zijn gezicht trekt, hij graait naar zijn kruis en schreeuwt: ‘Mijn God!’ en voelt aan zijn ballen, ik vraag me ondertussen af of hij soms zoekt naar de pomp die daar zit, naar een uitknop of zo, zijn pik is gewoon monsterlijk, vuurrood en opgezwollen, Wayne staart ernaar met een uitdrukking van walging en afgrijzen, dan klinkt er een knal, niet echt hard, meer iets als een trommelslag, alsof er vanonder nat zand een pistool werd afgevuurd, en zijn pik – Jezus, die blijft maar groeien, Wayne ligt op de vloer en schreeuwt moord en brand en uit zijn pisgat komt een geluid dat doet denken aan een ballon die je vlak na het opblazen laat schieten.

        ‘Een gewonde!’ schreeuwt de regisseur. ‘Jezus, een gewonde!’

        Wayne rolt over de grond en van zijn ogen is alleen het wit nog te zien, zijn mond staat open maar er komt geen geluid uit. Twee minuten geleden gaf ie nog oneliners ten beste en vertelde hij omstandig over de positie van Timorese herders; nu is zijn penis opgekruld tot een vishaakje en druppelt er bloed uit. Wat een wonderlijke wereld is het toch.

        Het fluff-meisje knielt naast hem neer. ‘Bel een ambulance!’

        Ik grijp Kittens mobieltje – ze staat tijdens het hele gebeuren gewoon met iemand te praten– en belt 911. ‘Jezus, man – gaat het een beetje?’

        Wayne kijkt me dreigend aan – jeetje, als blikken konden doden. Ik was natuurlijk bij allebei zijn peniscatastrofes aanwezig. Zou hij mij er op de een of andere manier voor verantwoordelijk houden – met een voodoopop? Een wassen miniatuurpenis vol spelden?

        De ambulance arriveert en de verplegers kijken verbaasd om zich heen, maar na een snelle blik op de set en de acteurs begint het hun te dagen. Ze stapelen koude kompressen op Waynes kruis en snoeren hem vast op een brancard.

        ‘Je moet het van de zonnige kant bekijken,’ zegt de cameraman. ‘Dat gaat een dijk van een rechtszaak opleveren.’

        Het aftrekmeisje staat erop met Wayne mee te rijden naar de eerste hulp. Ik bied ook aan om mee te gaan, maar de verplegers zijn ertegen. Terwijl de ambulance wegrijdt, kijkt ze weemoedig uit het achterraam – ze moet wel naar mij kijken, naar wie anders?

 

Ik ben Sam en ik ben aan seks verslaafd.

Welkom, Sam.

Bedankt jongens. Wat ik ben kwijtgeraakt – dat is toch de vraag van vanavond? Alles, zou je wel kunnen zeggen. Mijn baan, familie, zekerheid. Het normale leven. Niet dat iemand daarvan staat te kijken. Om de steun van dat soort instituten te genieten moet er toch sprake zijn van een bepaald soort … vernis. Het vernis van de normaliteit, toch? Een mantra om steeds te herhalen: Familiegeluk, familiegeluk, familiegeluk. Het geheim is schadelijker dan de waarheid. Biechtte het dus op aan mijn vrienden, mijn baas, mijn collega’s. Volledige openheid; niets dan de feiten. Vierhonderd sekspartners in de laatste vijf jaar, naamloos en vergeten. Er zat niet anders op dan om vergeving te vragen. Door het stof te kruipen. Ik kreeg een lagere functie maar wist mijn baan te behouden. Mijn vrouw en ik gingen in therapie. Diep van binnen wist ik dat ik het niet zou volhouden. De persoon die ik wanhopig probeerde te worden – de echtgenoot, de huisvader – bestond niet echt. Zulke veranderingen kan ik niet aan. Niet dat ik te zwak of te karakterloos ben: voor het proces van transformatie is het vereist dat je een totaal nieuw mens wordt. Ik zeg niet dat verandering onmogelijk is of dat jij of jij of jij niet in staat bent tot een radicale breuk; echt, ik wens het iedereen van harte toe. Maar ik heb het gewoon niet in me en daar ga ik me niet voor verontschuldigen. Nu moet ik er nog mee leren omgaan en doen wat ik kan zonder iemand te kwetsen. Om die reden zit ik in de porno: geen verplichtingen, geen leugens, geen schuldgevoelens, niemand raakt gekwetst. Geen liefde en verantwoordelijkheid die op het spel staan. Zoals op de borden die je nog wel eens in nationale parken tegenkomt: Laat niets achter dan je voetstappen.

 

Het is vroeg in de avond als we afronden. Aan de horizon tekent zich een streep zonlicht af, onderbroken door hoogbouw uit het centrum: gebouwen waarin ik me ooit heb afgesloofd, mijn zaakjes regelde en waar ik nu feitelijk uit verbannen ben. De vlammen afkomstig van de fel gloeiende speldenpunten van boortorens die zuur gas affakkelen op de heuvels voorbij de stad, worden verwaaid door de zuidenwind. Een bleke halvemaan ligt als een speelgoedbootje in het ravijn tussen twee donkere bergen. Aan de andere overkant van de weg is een braakliggend terrein vol achtergelaten winkelwagentjes, versleten banden en afgedankte watertanks die tussen de brandnetels liggen te roesten, een sloopauto met kapotte ramen waar vuilniszakken overheen geplakt zijn. Een grote aasvogel met een vervaarlijk uitziende kop is neergestreken op het verminkte dak van de auto: een kalkoengier, al komt dat soort beesten bij mijn weten niet voor in dit deel van de wereld.

Pak een kruiskopschroevendraaier uit het handschoenenkastje, haal de nummerborden van Waynes Buick Century af en schroef ze aan mijn Chevy Chevalier vast. Een laffe daad maar Wayne zal er geen last mee krijgen: die ligt nog minstens een week op apegapen. Een waterdicht alibi. Ga achter het stuur zitten, trek mijn broek uit, leg een laag Kleenex tussen mijn gespreide benen klaar. Start de motor, rijd de parkeerplaats af.

Een oude western heeft me laten zien hoe het zit. Zwart-wit nog wel, wat ik meestal niet kan harden. Het ging over een cowboy en zijn paard, een palomino. De cowboy was dol op zijn rijdier – voerde hem appels en suikerklontjes, borstelde klitten uit zijn manen met een roskam. Vlak voor het einde sluiten ze zich aan bij een rij huifkarren die door de Sierra Madre trekt, tot het moment dat het paard zijn tempo vertraagt vanwege een gespleten hoef. De cowboy zet zijn pistool tegen het oog van het paard en haalt de trekker over. ‘Waar was dat goed voor?’ vraagt de leider van het stel. ‘Ik dacht dat je gek was op dat paard.’ De cowboy spuugt op de grond en zegt: ‘Geen sprake van, maar ik hou wel van paarden. Je zou me een liefhebber van de aard van het paard kunnen noemen – ijverig, betrouwbaar, gedwee. Maar dat geldt voor alle paarden. Je vindt zo weer een nieuwe.’

Het is toch niet moeilijk voor te stellen dat iemand een liefhebber is van de aard van de vrouw? Ze zijn een lust voor het oog, plooibaar en bereid om het iedere man die ze weet aan te pakken naar de zin te maken. Maar dat geldt voor de vrouw in het algemeen: dikke kans dat ze je van geval tot geval helemaal niets doen. Een seksverslaafde heeft een relatie met seks, niet met mensen. Voor verslaafden is het cruciaal dat het voorwerp van zijn verlangen tot zijn meest basale elementen wordt teruggebracht: tieten, billen, lippen, heupen, lullen, kutten. Het proces van ontmenselijking heeft iets weg van een moreel gebod.

Ik ben een groot liefhebber van de aard van vrouw.

Ik cruise in de schemering door de stad langs vervallen rijtjeswoningen en winkels met getraliede ramen, langs daklozen en magere winterhonden die ineengedoken bij de ingangen van doodlopende steegjes zitten, langs een houten kerk die gehuld is in de schaduwen van overhangende hoge esdoorns, door de lichtkegels van de lantaarnpalen die hun nachtelijke blauwe gloed werpen, over de draaibrug die een vervuild kanaal overbrugd. Reusachtige kranen steken als obelisken tegen de wattenlucht af. Het is lastig schakelen met een gekreukte broek om je enkels.

Ik speur de trottoirs af maar kan geen geschikte kandidaat vinden: nu eens een zwerfster, meer een stapel smerige poncho’s dan een menselijk wezen, die een winkelwagen met een geblokkeerd wiel voor zich uit duwt; dan weer een meisje dat op een wandelende brandkraan lijkt, een pot zo te zien, en een Chow Chow aan een zware ketting achter zich aan sleept. Verdomd weinig chickies. Ik bel mijn maat Danny Dewson; we helpen elkaar het programma van de Sexaholics Anonymous door.

‘Hoi. Met mij.’

‘Ah, jij bent het,’ zegt Danny. ‘Hoe verloopt de strijd?’

‘Om eerlijk te zijn…’

‘Eerlijk duurt het langst, Samuel.’

‘Vooruit dan: Ik ben aan het cruisen. Ik ben op dit moment aan het cruisen.’

Het blijft stil aan zijn kant. ‘Ben je, zeg maar, al op het punt dat er geen weg meer terug is? Nakend en blakend?’

‘In de steigers, stijf en stootklaar,’ zeg ik tegen hem.

‘O, man.’ Danny klikt met zijn tong. ‘Man o man. Waar zit je ergens?’

‘Op de hoek van Bonita en Empress. Tussen die peepshow en de massagesalons in.’

‘O daar, vlakbij die bar met dat kamertje achteraf.’ Danny trommelt met zijn vingers op de muur bij zijn telefoon. ‘Luister eens, het is misschien maar het beste om je een keer te laten gaan, oké? Je mag best af en toe zondigen, als je daarna maar weer op het rechte pad belandt.’

Dat is precies wat ik nodig heb. ‘Iedereen gaat toch wel een keertje de fout in? Ik bedoel maar, het is toch niet het einde van de wereld?’

‘Welnee joh,’ zegt Danny. ‘Natuurlijk niet.’

‘Als ik nou een doodzonde beging of zo.’

‘Daar laat ik me niet over uit, Samuel.’

‘Maar je denkt dat het geen kwaad kan? Voor deze ene keer?’

‘Van mij krijg je groen licht.’

‘Bedankt, Danny. Je bent een kei.’

‘Daar ben ik voor. Hou je taai, makker.’

Net als ik ophang, loopt zij voorbij – over goede timing gesproken. Ze duikt als een geestverschijning op uit de optrekkende mist, een etherische, vluchtig waargenomen engel, haast onwerkelijk. Ze draagt een strakke blauwe spijkerbroek met scheuren bij de knie en een jas die met een soort van bont is afgezet. Ze is te ver weg om haar gezicht goed te kunnen zien, maar dat is geen ramp.

Ik ga naast haar rijden en draai het raampje naar beneden. ‘Pardon. Pardon, mevrouw.’

Ze blijft staan en hurkt neer op het trottoir. Op deze ongenadige afstand valt haar gezicht behoorlijk tegen; haar tanden zijn naar de knoppen door de drugs en haar neus wordt ontsierd door een vreemdsoortige vergroeiing die je volgens mij gerust een steenpuist mag noemen.

‘Zoek je iets?’

‘Nou, om eerlijk te zijn, ik ben eigenlijk een beetje verdwaald.’ Ik masturbeer zo hard dat het een hele opgave is om mijn lichaam stil te houden. ‘Weet je hoe ik bij… de snelweg kom?’

Ze leunt voorover, haar polsen rusten op de rand van het raam. ‘Weet je zeker dat dat is wat je zoekt, cowboy?’ Haar wimpers zitten vol dikke klodders mascara en de met bont beklede kraag van haar jas stinkt naar een verdronken knaagdier – Christus, ze maakt het me niet bepaald gemakkelijk. ‘Laten we niet om de hete brij heen draaien.’

‘Nou, misschien kunnen we iets voor elkaar betekenen. Als je nu eerst eens … wat dichterbij komt…’

Ze steekt haar hoofd door het raam, haar gezicht vlakbij dat van mij, alsof deze geforceerde intimiteit de zaak op de een of andere manier kan beklinken, en ik laat me met een kreun gaan en spuit de stuurkolom eronder, waarna er een gevoel van absolute harmonie door me heen stroomt, een extatisch welbehagen van het soort dat alleen door Boeddhistische monniken (en kleine kinderen misschien) ervaren wordt – een verlichtende harmonie. Ik wordt overspoeld door overweldigende, hartverwarmende gevoelens voor deze vrouw, dromen van een mooi leven en een heilzame toekomst, geluk en liefde, maar deze mini-satori is kortstondig van aard en al snel wordt ik overvallen door een gevoel van onbeduidendheid dat maar weinigen op aarde bekend is en voortkomt uit de onvoorstelbaarheid van mijn dromen over deze vrouw, over mezelf en over eigenlijk iedereen. Ik kijk door de voorruit naar de nachtelijke sterrenlucht; in die donkere uitgestrekte ruimtes bevinden zich mogelijk werelden die onderdak bieden aan buitenaardse levensvormen, zo edelmoedig en achtenswaardig dat ik het niet eens kan bevatten, en ik word aangetrokken door het gevoel van onnoemelijke verlatenheid, al ben ik maar een oppervlakkig, onbeduidend, slap en bevlekt wezen.

Het klaarkomen wil bij verslaafden nogal eens leiden tot gevoelens van extatische euforie, gevolgd door periodes van wroeging, paranoia en depressie.

‘Goed,’ constateert de vrouw op een pragmatische toon, ‘je bent dus geen smeris.’ Haar ogen vernauwen zich tot katachtige spleetjes. ‘Ik zou daar eigenlijk geld voor moeten vragen.’

‘Bedankt.’ Ik zet de versnelling in zijn één, friemel een verkreukeld briefje van twintig uit mijn broekzak, gooi hem op straat en rijd weg. ‘Het spijt me van daarnet.’

‘Hé, je hoeft maar te roepen…’

Er bevinden zich meer dan drie miljard zenuwreceptoren in het menselijk lichaam. Minstens zeventig procent daarvan is gevestigd in de erogene zones. Daar is ons gevecht op gericht. Elke minuut van de dag. Het is een zware strijd.

 

Ik ben Sam en ik ben aan seks verslaafd.

        Welkom, Sam.

Lisa, mijn vrouw – ex-vrouw – en mijn dochtertje van zes. Ik heb Lisa in het oosten van het land ontmoet; we gingen naar dezelfde universiteit. Tegenwoordig is ze lerares. Ze zag eruit alsof ze je kon opslokken om je even later in luchtbelletjes weer uit te blazen als je te dicht bij haar in de buurt kwam. Ik verwarde het effect dat ze op me had met liefde. Ze kon iedereen krijgen. Ze koos mij. Ik voel voor haar geen liefde, maar ik geef wel om haar. Als ze zonder geld komt te zitten, help ik haar. Als ze op sterven ligt, sta ik mijn bloed af, of mijn nier of om het even wat. Ze maakte de fout te denken dat ze mij kon veranderen. Dan mijn dochtertje, Ellie… ik hou erg veel van haar. Als ik naar haar kijk besef ik dat ik nog steeds tot liefde in staat ben. Als mijn gedachten naar haar afdwalen, moet ik altijd aan een of andere alledaagse karweitje denken – haar tanden poetsen, haar veters strikken. Onnozele, dagelijkse dingen. Ik laat geen week voorbij gaan zonder haar te zien, te bellen, te laten weten hoeveel ik om haar geef. Vroeger hoopte ik altijd dat mijn liefde voor Ellie op de een of andere manier… uitgerekt kon worden, zodat hij meer mensen zou omvatten. Maar dat gaat niet en dat is goed zo. Ik was ooit bang dat mijn hart op de een of andere manier was uitgeput maar onderhand heb ik ingezien dat mijn hart niet kleiner of groter is dan dat van ieder ander – mijn hart is gewoonweg anders.

Een hoekige twee-onder-een-kapwoning met een dak dat lichtjes doorbuigt, ramen met spijlen en een smalle oprijlaan. Vroeger woonden we in een groot huis in een van de duurdere wijken van de stad. Dat was in Lang Vervlogen Tijden, het tijdperk van de Vaste Baan en Herhaaldelijke Promoties en de Dikke Bankrekening, en tevens van de Wekelijkse Zakenreisjes en Doorwerken tot in de Late Uurtjes en het Smerige Sluimerende Geheim.

Ik klop aan en Lisa doet de deur open in haar ochtendjas, haar donkere haar is nog nat van het baden. Op de muren van de verduisterde huiskamer is het flikkerende licht van de tv te zien.

‘Hé hoi. Ik hoopte Ellie nog even te kunnen zien.’

‘Wat doe jij hier?’ Mijn ex-vrouw slaat haar armen over elkaar. ‘Ellie is om het weekend van jou, dat weet je best.’

‘Ja, ja, natuurlijk, maar ik hoopte dat ik misschien nog heel eventjes…’

‘Je stinkt, Sam.’

Het is werkelijk schokkend dat ik dat niet heb opgemerkt. ‘O, jee. Kan ik me even opfrissen?’

Lisa drukt haar lippen op elkaar. Ik probeer te bedenken wat het allerergste is dat ik tijdens ons huwelijk heb uitgespookt. Waarschijnlijk die keer dat ik terugkwam van een weekend gevuld met hoeren en haar gonorroe bezorgde, wat ik haar vervolgens ook nog halfhartig in de schoenen probeerde te schuiven. Ja, dat moet het wezen.

‘Ik vraag het ook liever niet maar ik wil haar echt graag zien. Binnen een half uurtje ben je weer van me af.’

Ze doet een stap opzij. ‘Oké, eventjes dan. Maar je gaat je eerst opfrissen.’

In de badkamer schrob ik een hard geworden vlek van mijn broek en maak hem weer droog met Lisa’s Conair. Ik doe mijn rits open en druk de haardroger in mijn broek tot de hitte niet meer te verdragen is en ik hem uitzet. Ik pak een flesje parfum uit het medicijnkastje en bespuit me er rijkelijk mee.

Mijn dochtertje zit op de bank en kijkt naar een kinderprogramma. In het gedempte licht van de kamer ziet ze er op de een of andere manier onwerkelijk uit, een flikkerend hologram van zichzelf.

‘Hé, meiske.’

Ze glimlacht en ik zie dat er een melktand uit is, de hoektand rechts bovenaan. ‘Wat doe jij hier, pappie?’

‘Het leek me gewoon een goed idee.‘ Ik ga naast haar zitten, waarbij de kussens zo worden samengeperst dat Ellie in de zachte holte onder mijn arm valt. ‘Wat ben je aan het kijken?’

‘Iets met pratende dieren.’ Ze haalt haar schouders op en stoot daarbij tegen mij aan. ‘Ze wonen bij de rivier. De cavia is erg grappig.’

Op het tv-scherm springt een groep bedrijvige wezentjes – hamster en muis, schildpad, een eend – in een berg popcorn rond. De stem van de cavia doet me aan Jimmy Cagney denken: Youuu doity raaat! Youuu kilt my bruddah!

‘Je ruikt naar een meisje,’ zegt Ellie en even word ik overspoeld door een duistere, roofdierachtige angst totdat ik besef dat ze het over het parfum heeft.

‘Ik heb wat van dat luchtje van je moeder gemorst. Vind je het niet lekker?’

Ze haalt weer haar schouders op. ‘Gaat wel.’

Ik sla mijn arm om haar schouder en knijp er zachtjes in. Ik voel haar borstkas op en neer gaan en probeer mijn ademhaling op die van haar af te stemmen, zodat we onze longen op precies hetzelfde moment uitzetten en samentrekken tot ik dreig te gaan hyperventileren. We kijken zwijgend naar de tv. Bij haar zijn is voor mij genoeg, ik laaf me aan haar warmte en kalmte zoals een kameel zich voorafgaand aan een lange tocht door de woestijn laaft aan het water.

Lisa komt binnen met een dienblad met bekers melk en Fig Newtons. Als ze me mijn glas geeft raken onze vingers elkaar even, ze trekt ze terug alsof ze zich gebrand heeft. Als Ellie haar koekje op heeft wil ze er nog een pakken.

‘Een is genoeg,’ zegt Lisa. ‘Van teveel suiker voor het slapen gaan krijg je nachtmerries.’

‘Ik ben gek op nachtmerries,’ werpt mijn dochtertje tegen.

Het programma eindigt hartverwarmend, de bewoners van de rivieroever geven een fuif. De hamster zoeft voorbij in een miniatuur speedboot, een panische angst doet zijn glimmende oogjes uitpuilen. Ik zit op de bank, heb mijn arm om de schouders van mijn dochtertje geslagen en kijk naar de ronddartelende bewoners en toch zijn de vrouwelijke genitaliën het enige waar ik aan kan denken, een loodrechte wand van vagina’s die een soort van klif vormt, harige kutjes, geschoren kutjes, blonde en donkere en roodharige kutjes, en aan de voet van deze afschrikwekkende wand sta ik, spiernaakt en met een skibril met blauwe glazen op, en ik begin te klimmen, grijp naar schaamlippen voor houvast, zoek in de wijdste naar handvaten, duw tenen en vingers in natte spleetjes, en bid om een klauterijzer of een doosje talkpoeder. Ellie schuift tegen me aan en ik probeer wanhopig aan iets anders te denken, goudsbloemen-zeepaardjes-draaimolens, maar niets werkt, ik zit vast aan het kutjesklif en ik klim als een onverschrokken bergbeklimmer die de levensgevaarlijke noordzijde van de K2 bedwingt, over de glibberige, buitenissige bovenlaag.

Wie houdt er nou zulke gedachten op na? Mijn God, wat is dat voor iemand?

In reactie op erotische fantasieën die ze zelf niet in de hand hebben, worden verslaafden vaak geplaagd door gevoelens van zelfhaat.

‘Goed,’ zeg ik, ‘het wordt tijd dat ik weer eens opstap.’

‘Blijf nog even,’ zegt Ellie. ‘Straks komt VeggieTales.’

Reusachtige pratende komkommers. Ja, dat is precies wat ik nodig heb.

‘Ik kan maar beter gaan, schatje. Ik moet naar een bijeenkomst. Ik zie je komend weekend weer, goed?’

Geef haar een dikke knuffel. Er zitten kruimels op haar bovenlip, haar adem ruikt naar melk. Lisa loopt mee naar de deur.

‘Je bent een goeie vader, Sam. Dat moet ik je nageven.’

‘Ach ja. Ik denk dat ik gewoon van haar hou.’

Ze glimlacht op een manier die me droevig stemt. Alsof ze dit aanvoelt, vraagt ze: ‘Waar denk je aan?’

Dat ik een klif van kutjes beklim.

‘Nergens aan.’

‘Kom op.’

‘Nou goed dan… In een boek dat ik onlangs las, zat een personage dat het… eh, met een watermeloen deed. ’s Nachts stak hij over naar het meloenveldje van zijn buurman en sneed met een zakmes een gat in een watermeloen. De Nachtelijke Meloenbonker. Dit zette me aan het denken en eigenlijk is het helemaal zo gek nog niet – met meloenen neuken. Je kunt er een paar in de achtertuin kweken en anders zorg je dat je een paar op voorraad hebt. Als de aandrang te groot wordt, knijp je er even tussenuit en sla je je slag. Ik bedoel maar, op die manier kun je nog best een normaal leven hebben. Jezus Christus, Lisa. Ik wilde dat ik daar genoeg aan had.’

‘Wordt dit in de groep aangemoedigd?’ zegt ze. ‘Dit soort… openhartigheid?’

‘Min of meer ja. Zeker weten doe ik het niet.’

‘Nou,’ zegt ze stijfjes, ‘een fijne avond nog. Ik kom Ellie zaterdagochtend brengen.’

Het is 20:45, over vijftien minuten begint de groep al. Als ik door de voortuin loop begint mijn mobieltje te zoemen. Ik heb de trilfunctie ingeschakeld vanwege de aangename siddering die dit door mijn ballen laat gaan; ik sta erom bekend dat ik hem soms in mijn onderbroek stop en dan vanuit een telefooncel mijn eigen nummer bel.

‘Met mij,’ zegt Danny Dewson.

‘Ah, jij bent het,’ zeg ik. ‘Hoe verloopt de strijd?’

‘Nou, Samuel, ik zal er maar eerlijk voor uitkomen–‘

‘Met eerlijkheid kom je het verst.’

‘Precies. Nou goed dan: ik zou zo graag mijn … roede … door een van die … gaten steken.’

‘Waar ben je nu?’

‘Die sekstent net buiten Sanford. Tussen die tweederangs pornobios en die stripclub.’

‘O daar, niet ver van die tent met die geheime code.’ Ik doe de auto van slot en ga achter het stuur zitten. ‘Ik denk dat het wel kan voor een keertje. Het is een kleine tegenslag, meer niet.’

‘Dat is toch zo?. Dat ik ook eens wat wil maakt me toch nog geen slecht mens?’

‘Ach welnee, Danny. Natuurlijk niet.’

‘Trouwens, voor hetzelfde geld zit er helemaal geen meisje achter dat gat.’

‘Precies,’ zeg ik tegen hem. ‘Wie weet wat je achter dat gat aantreft.’

‘Je denkt dus dat het geen kwaad kan? Voor deze ene keer?’

‘Mijn goedkeuring heb je.’

‘Dat is fantastisch, Samuel. Echt fantastisch.’

‘Daar ben ik voor. Hou je taai makker.’

 

Ik ben Sam en ik ben aan seks verslaafd.

        Welkom, Sam.

        Veel bijzonders is het niet. Mijn pa was een freelancer; mijn ma was lerares. Volgens mij was hun seksleven vrij normaal, een beetje aan de saaie kant misschien. Mijn vader zou niet gaan slaan als hij me op masturberen betrapt had; mijn moeder heeft me ook niet tot mijn vijftiende de borst gegeven. Ik wil niet lullig doen, maar het idee dat er zoiets is als een Diep Donker Geheim is volgens mij flauwekul. Ik zou niet weten waarom ik zo ben als ik ben, maar er ligt niet een of andere gebeurtenis of diepe emotionele wond aan ten grondslag. Er zijn geen schuldigen. Sommige mensen zitten gewoon anders in elkaar, zo simpel ligt dat. Ik denk dat de problemen pas beginnen als je tegen je eigen natuur in gaat, als je iemand anders probeert te zijn. Ik word ziek van die eeuwige martelaarsmentaliteit – de schoonheid van het lijden, de pijn die liefde heet, dat soort gelul. Op een gegeven moment is het in de mode geraakt iemand anders te worden dan je bent, jezelf in een hokje te proppen, je leven tot een doffe ellende te maken om maar te verbergen wie je echt bent. Fantastisch als je van nature zelfzuchtig, vrijgevig, eervol, openhartig, onbeschroomd, oprecht, beschaafd of wat dan ook voor prachtigs bent – applaus! Maar zo zit niet iedereen in elkaar. Dat maakt van ons nog geen onmensen.

 

De Sexual Compulsives Anonymous komt op dinsdag bijeen in de vergaderzaal van de Louis Riel Library. Ik bezoek verschillende groepen: Sex and Love Addicts Anonymous (op woensdag, in de parochiehal van de St. Peter), Sexaholics Anonymous (op vrijdagmiddag, in de Live and Let Live Club), Renewal from Sexual Addiction (op zondag, in de First United Methodist kerk). Van tijd tot tijd kom ik op straat of in een restaurant een bekend gezicht tegen en besef ik dat ik onderdeel uitmaak van een geheim complot, een dolende onderklasse van verslaafden die in deze en alle andere steden woont.

        Knik naar de bibliothecaresse, kijk verlekkerd naar haar benen, baan me zigzaggend een weg door een hal vol tijdschriftenrekken, boekenuitstallingen en krantentafels en loop naar de vergaderzaal. De zaal is ingericht in Thanksgiving-stijl: met glanslak overtrokken sierkalebassen en maïskolven, schalen waarop kalkoenen met een staart van zijdepapier liggen. Op de tafel liggen krijtjes en kinderboeken die zijn blijven liggen na het Reading Buddies-programma: Digging Dinosaurs, Where the wild Things Are, Sadako and the Thousand Paper Cranes. Het gebruikelijke clubje: Baney Jones, Owen en Bette. Ik ga naast de vierde persoon zitten, haar had ik hier niet verwacht en ik ben meer dan blij haar te zien.

‘Hoi,’ zeg ik tegen haar. ‘Hoe is het met Wayne? Komt het goed met hem?’

‘Hij overleeft het wel,’ antwoord het fluff-meisje op fluistertoon. ‘Die kerel van die ambulance heeft hem platgespoten met morfine dus veel pijn kan hij niet gehad hebben. Ik ga morgen bij hem kijken.’

‘Dat is goed nieuws. Zal ik anders meegaan?’

Ze schudt haar hoofd. ‘Wayne is niet echt een fan van je.’

‘Waarom niet – wat heb ik hem misdaan?’

Ze trekt haar wenkbrauwen op.

‘Wou je soms beweren dat ik het zo gewild heb dat Wayne zijn pik brak? Dat ik op de een of andere manier iets heb uitgehaald met zijn leuter zodat die … uit elkaar zou klappen?’

‘Mr. Chancey.’ De verslavingstherapeut zal niet veel ouder zijn dan vijfentwintig, hij is net afgestudeerd en heeft een hoge, murmelende stem alsof hij een fluitje in zijn keel heeft zitten. ‘Kunt u het gesprek in de pauze voortzetten? Ga verder, Bette.’

Bette O’Neal is nogal gezet: een echte rubensvrouw, om het eufemistisch uit te drukken.

Ze lijdt aan twee verslavingen: ze verslindt mannen en eet te veel.

‘Dus, ik zit te kijken naar een basketbalwedstrijd van het schoolteam van mijn zoon. Hij is zeventien en zit in zijn laatste jaar. Hij is de pointguard of zo. De wedstrijd is in volle gang en het spant erom, iets van vijf punten verschil, ik zit op de tribune en het is druk, maar niet superdruk – het is geen finale of zo.’ Bette neemt een slok uit het flesje Pepsi dat ze heeft meegenomen. ‘Bij het andere team zit een kerel – jongen moet ik waarschijnlijk zeggen, wie weet. Wanneer wordt je ook alweer meerderjarig?’

‘Op je achttiende.’ De therapeut heet Joey. ‘Wettelijk gezien wordt je op je achttiende meerderjarig.’

‘O. Nou goed dan, volgens de wet is hij misschien nog maar een jongen, maar uiteindelijk gaat het toch vooral om volwassenheid en… ontwikkeling, of niet soms? Bovendien is er natuurlijk niet écht iets gebeurd – fysiek gezien bedoel ik dan. Maar goed deze kerel, jongen, of wat ook, was een lange slungel en… je zou hem lenig kunnen noemen, ik weet dat dit woord meestal voor meisjes of katten gebruikt wordt, maar deze jongen was echt lenig. Ik zit dus op de tribune en brand van verlangen – kan mijn ogen niet van hem afhouden, zoals hij daar op het veld heen en weer rent. In de gymzaal hangt de geur die je krijgt als jongens, meiden en ouderen, vooral ouderen, samen sporten. Een soort zweetlucht, maar dan sterker, zoiets. Weten jullie wat ik bedoel?’ Een paar mensen knikken instemmend en Bette gaat verder: ‘Ik zat dus al vingerend naar die jongen te kijken. De jas die ik had meegenomen voor als het af zou koelen, legde ik over mijn schoot. Gek genoeg kwam het in mijn fantasie niet eens tot neuken, zijn handen op mijn tieten, mijn mond om zijn pik en al dat soort dingen – het was genoeg om hem heen en weer te zien rennen. Ik raakte vooral opgewonden van zijn jeugdigheid: hij was jong en hygiënisch en had waarschijnlijk geen ziektes onder de leden, en ook al neukten we niet, ik zag dat toch als een pluspunt. Ik had vlak na elkaar vijf orgasmen, net alsof er een serie rotjes werd afgestoken.’ Slok Pepsi. ‘Dat was mijn week.’

‘Bedankt voor je openhartigheid, Bette.’ Elke keer als Bette het woord neuken, pik of tieten gebruikte kromp Joey ineen. ‘Het valt te prijzen dat je geen gehoor hebt gegeven aan je impulsen, maar je zult toe moeten geven dat dit soort gedrag sociaal onaanvaardbaar is.’

‘Ach man, zit haar niet zo op de nek,’ zegt Baney Jones, een naaktloper van drieënzestig.

‘Ik zit helemaal niemand op de nek, Mr. Jones,’ zegt Joey. ‘We proberen hier een omgeving te creëren waarin steun en eerlijkheid centraal staan. Dat betekent dat we ons kritisch verhouden…’

‘Ach, ga je moeder pesten.’

Baney slaat met een hand vol levervlekken op de tafel. ‘Je probeert haar eronder te krijgen. Met die zedenpreken van je.’

‘Het is al goed,’ zegt Bette. ‘Ik ben een grote meid, lieverd; ik red me heus wel.’

Baney trekt zijn schotsgeruite hoedje over zijn ogen en werpt Joey van onder de rand een vernietigende blik toe. Joey besluit een ander onderwerp aan te snijden. ‘Owen, heb jij vanavond nog iets bij te dragen?’

Owen Taylor is begin twintig, heeft koperkleurig haar en is een tragisch geval: tijdens een vakantiebaantje in de bouw werd hij geraakt – doorboord is misschien een beter woord – door een stuk wapening: de linkerkant van zijn hoofd achter het oog en de druk zorgde ervoor dat een deel van Owens hersens uit de wond puilde. Goddank werkte er bij het ziekenhuis een eersteklas neurochirurg die tijdens een slopende, tien uur durende operatie Owens schedel oplapte. Hij heeft verdomd veel geluk gehad maar er zit iets niet helemaal goed in zijn kop, een paar draadjes zitten nog los, Owen laat de boel namelijk voortdurend lopen, wel vijftien à twintig keer per dag. In de bus bijvoorbeeld, of in de winkel, als hij vleeswaren aan het kopen is, en wham – Vesuvius spuwt weer vuur. De arme sukkel moet luiers voor volwassenen dragen en door de voortdurende stuiptrekkingen zitten zijn buikspieren zo vast als een huis. Owen is eerder een neurologische anomalie dan een verslaafde maar hij is er altijd en als hij er steun bij vindt, dan is dat prima.

‘Ik had gisteren een date.’ zegt hij. ‘Met Sandy, het meisje met wie ik dat sociologiecollege volg.’

‘Heb je niet es een foto rond laten gaan?’ vraag ik. ‘Ze had toch zwart haar? Groene ogen?’

‘O ja,’ zegt Baney. ‘Ik kan me een fraai stel borsten herinneren. Hoog en verheven.’

‘Precies,’ gaat Owen verder, ‘dat is ze. Ze is erg slim en getalenteerd – had ik jullie al verteld dat ze een portret van me heeft geschilderd? –   en ik weet niet hoor maar ik denk dat je gerust kunt zeggen dat ze geweldig is. Ze heeft een fantastische lach en hoewel ik van nature niet grappig ben, probeer ik haar toch altijd aan het lachen te maken.’

Joey zit met zijn balpen op een schrijfblok te tikken. ‘Is Sandy op de hoogte van je fysieke belemmering?’

‘Het kwam nooit ter sprake.‘ Owen zit ongemakkelijk op zijn oranje kuipstoel te draaien. ‘Afgelopen maand zijn we van tijd tot tijd met elkaar uit geweest. Gisteravond werd het, eh… nogal intiem.’

Iedereen leunt zichtbaar naar voren. Baney zegt: ‘Kijk, nu zijn we waar we wezen moeten.’

‘Mr. Jones,’ zegt Joey op waarschuwende toon, ‘alstublieft zeg.’

‘We zitten dus bij haar thuis tv te kijken op de bank. Van het een komt het ander en…’

‘Hoe kwam van het een het ander?’ wil Bette weten. ‘Niet zo zuinigjes, Owen. Waag het niet om ons de sappige details te onthouden.’

‘Dit is een afkickprogramma,’ zegt Joey. ‘Niet het Penthouse Forum.’

‘Nou,’ zegt Owen, ‘we kusten elkaar en wat je verder nogal doet. Maar toen het zover was dat de liefde bedreven moest worden, bleek dat ik niet in staat was… dat het me onmogelijk lukte… te doen wat ik twintig keer per dag doe.’

‘Wil je zeggen,’ vraagt Joey, ‘dat je geen orgasme kreeg?’

‘Dit figuur hier laat goddomme overal zijn kwakje achter, in de lift, de bios en de kerk, maar als het erop aankomt speelt hij het niet klaar.’ Owen schudt met zijn hoofd. ‘Is dat niet ongelofelijk ironisch?’

‘Wat dan nog?’ zegt Bette. ‘Heb je haar wel bevredigd?’

‘Denk het wel, ja.’

‘Wat zit je dan moeilijk te doen?’

‘Ik dacht,’ zegt Owen beduusd, ‘dat vrouwen het belangrijk vonden dat de man ook klaarkomt. Dat ze dat als bevestiging zien of zo.’

Het fluff-meisje haalt haar neus op. ‘Dat boeit niet, zolang je zelf maar aan je trekken komt.’

‘Zo is het maar net,’ zegt Bette.

Owen kijkt opgelucht. ‘Dus jullie denken dat het niet erg is?’

‘Heb je haar zonder morren gebeft?’

Owen knikt blozend.

‘Dan zit je gebeiteld.’

Joey klapt in zijn handen en laat zijn tanden klapperen. ‘Volgende punt! We mogen vanavond een nieuw lid verwelkomen. Kun je even kort vertellen wie je bent?’

Het fluff-meisje begint te praten. ‘Hallo allemaal. Ik ben Beatrice en ik ben aan seks verslaafd.’

‘Welkom Beatrice,’ zeggen we in koor.

‘Ik ben hier net komen wonen. Ik ben opgegroeid in het oosten van het land, maar heb eigenlijk overal gewoond. Ik lijd aan sympathische reflexdystrofie; wat zeg maar inhoudt dat ik hypergevoelig ben voor aanrakingen.’ Alsof ze dit wil bewijzen strijkt ze met haar vingertoppen over het tafelblad en langs de koude stalen poot naar beneden. ‘Mijn zintuigen hebben een verhoogde gevoeligheid. Ik zoek in een man geen liefde of zelfs maar seks… ik zoek frictie. Mannen zijn niet meer dan… vehikels, om het met een medische term te zeggen. Apparaten die frictie teweeg kunnen brengen.’

‘Ik begrijp het,’ zegt Joey. ‘Wat hoop je hier te bereiken?’

‘Ik hoop een wip te kunnen maken.’

‘Dat soort bravoure mag ik wel!’ zegt Baney.

‘Beatrice,’ zegt Joey streng, ‘dat is volstrekt niet de be-doe-ling.’

‘Wacht nog even, luister eerst wat ik te zeggen heb.’ Ze steekt haar handen naar voren als een politieagente die het verkeer tegenhoudt. ‘We zijn hier toch met verslaafden onder elkaar? En verslavingen – alle verslavingen – zijn van nature schadelijk. Zowel voor jezelf als voor anderen. Heb ik ongelijk?’ Beatrice laat haar vingertoppen over het stiksel van haar spijkerbroek glijden. ‘En onze verslaving is anders, of niet dan? Alcoholisten knopen geen romantische relatie aan met de fles en hoeven geen excuses aan te bieden als ze hem leeg gezopen hebben; drugsverslaafden malen niet om gebroken naalden. Onze verslaving is heel persoonlijk en dat brengt verantwoordelijkheid met zich mee. We moeten het juiste midden vinden tussen onze eigen behoeften en de levens van anderen.’ Beatrices vingertoppen strijken langs de met kauwgom beplakte onderkant van de tafel. ‘Er is niets mis mee als twee adders zich naast elkaar neervlijen – alle adders weten toch hoe ze in elkaar steken? Er ontstaan pas problemen als de adder zich naast een lammetje neervlijt.’

‘Is dat hoe je jezelf ziet – als een adder?’ vraagt Joey. ‘En de rest hier – als de andere adders?’

Beatrice haalt haar schouders op. ‘Ik heb veel van dit soort groepen bezocht. Een ding zal nooit veranderen: mensen weigeren hun fouten te erkennen. Altijd weer die rotjeugd, hatelijke echtgenotes, kantoorstress, het is altijd hetzelfde gezever. Nooit staat er eens iemand op die zegt: ‘Moet je luisteren, ik doe al die vreselijke dingen omdat er met mij iets fundamenteel mis is, iets dat diep van binnen zit en onmogelijk los van mij gezien kan worden.’ Zoiets hoor je nooit. Je zou dus inderdaad kunnen zeggen dat ik mezelf als een adder beschouw. Een gelukkige jeugd, zorgzame ouders, het hielp allemaal niets. We zijn er niet op uit mensen te kwetsen en toch krijgen onze driften soms de overhand. Daarom zit ik hier: ik zoek iemand die hetzelfde is als ik. Dat is de enige verantwoorde optie.’

Owen en ik zitten op onze hurken te roken voor de deuren van de bibliotheek. De wind raast over het plein, de vuilnis stuift weg langs de bakstenen muren. Bovenop een overvolle vuilnisbak liggen twee lege wodkaflessen die in een stuk plastic zijn gewikkeld. Beatrice stapt naar buiten, ze draagt een leren windjack.

‘Kan ik een sigaretje van je bietsen?’ vraagt ze me.

‘Dat weet ik niet hoor – delen adders sigaretten met elkaar? In het wild, bedoel ik?’

Terwijl ik daar zo sta in het doffe gele licht dat over het plein ligt, valt me opnieuw op hoe mooi dit meisje eigenlijk is: Helena van Troje, een plunder-de-stad-leg-de-borstwering-in-as-achtige, het soort dat een spoor van hulpeloze, ontredderde mannen achterlaat, mannenhulzen die zijn leeggegeten en uitgehold en nu zijn achtergelaten om te bepeinzen hoe het zover heeft kunnen komen dat ze in een moment van verdwazing meenden deze schoonheid te kunnen bezitten.

‘Je bent best een lekker ding, Beatrice.’ Ik overhandig haar het pakje sigaretten. ‘Voor een reptiel, bedoel ik.’

‘Ach, is het geen dotje?’

‘Je bent hier dus nog maar net? Waar woonde je daarvoor?’

‘Allerlei plaatsen.’

‘Waarom juist hier?’

‘Ik was het zat, telkens dezelfde plaatsen, dezelfde gezichten.’ Ze neuriet de eerste maten van een liedje dat me bekend voorkomt maar dat ik niet helemaal kan plaatsen. ‘Ik kom hier eens een kijkje nemen.’

‘Je hebt snel een baan gevonden.’

‘Ach ja, ik werkte daar voor een regisseur. Een telefoontje van hem en de zaak was beklonken.’

‘Je verricht goed werk.’

Beatrice streelt de sigaret met haar lange, bleke vingers. ‘Ach, wat stelt dat nou voor. Je hoeft er geen genie voor te zijn. Hoe lang zit jij al in de business?’

‘Een paar jaar. Ben na mijn scheiding begonnen.’

‘Bevalt het je?’

‘Veel beter vind je het niet.’ Dan: ‘Hoe dan ook, het is veiliger. Iedereen weet wat er op het spel staat. Er zijn geen grijze gebieden.’

Ze kijkt me indringend aan, zonder dat ik kan achterhalen wat dit te betekenen heeft. ‘Zou je denken?’

‘Ja, lijkt me wel. Ik denk het toch wel.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Zoiets wel ja. Mijn huis-tuin-en-keukenfilosofie.’

Baney en Bette keren terug van de koffietent verderop in de straat. Bette geeft een piepschuimbekertje aan Owen. Owen blaast in zijn kopje, neemt een slok. ‘Ja. Zo heb ik hem graag. Met lekker veel suiker.’

‘Ik hou meer van zwart,’ zegt Baney. ‘Dat geldt zowel voor mijn koffie als voor mijn vrouwen.’

 

We staan schouder aan schouder op het beijzelde plein en vormen een front tegen de wind. Door de open- en dichtslaande deuren lopen moeders en kinderen, studenten en oude vrouwen met tassen vol stuiversromannetjes, in en uit het welkome licht van de bibliotheek. Ik vraag me af of iemand van hen de moeite neemt zich te bekreunen om ons ineengedoken groepje – zo ja, wat zou die dan denken? Beatrices hand strijkt langs Owens zij, een gebaar dat aan het klauwen van een kat doet denken, Owen glimlacht zwakjes en wendt zijn blik af. Als ze lacht voel ik een vleugje van haar adem langs mijn gezicht strijken, de geur van kaneel.

Bette huivert. ‘Die kou is niet goed voor me. Een vetklep met dun bloed – ik ben een enigma.’

Baney zegt: ‘Ik zou ook wel een enema kunnen gebruiken.’

De rest gaat naar binnen. Beatrice trapt haar peuk met haar hak uit. ‘Je bent dus getrouwd geweest?’

‘Zes jaar lang. Fantastische baan, groot huis.’

‘Kinderen?‘

‘Een dochtertje.’

‘Hou je van ze?’

‘Ik weet niet of ik ooit van mijn vrouw gehouden heb. Dacht een tijdje van wel. Ben gek op mijn dochtertje. Zou willen dat er meer ruimte was in mijn hart.’

‘Dus jij hebt ook mensen gekwetst?’

‘O ja, absoluut. Jij niet?’

Ze knikt. ‘Je vertelt ze van tevoren wie je bent en hoe je in elkaar steekt, maar altijd weer denken ze dat zij je wel even zullen veranderen. Ik geloof niet meer in verandering. Ik geef toe dat het vaak een doffe ellende is, maar net doen of je iemand anders bent is helemaal vreselijk. Dit is…’

‘Het minste van twee kwaden.’

‘Ja.’ Een glimlach. ‘Zoiets, ja.’

Verderop in de straat staan twee anonieme vrouwen tegen elkaar te schreeuwen in een onbekend dialect, totdat hun stemmen gesmoord worden door het geratel van de waterwagen; er zit een gat in het hek om het plein, dat als een rechte lijn tussen twee wegkwijnende woningbouwprojecten in ligt, waardoor te zien is dat de maan ligt te huiveren op het rimpelende water van het kanaal.

‘Waar denk je aan?’ vraagt Beatrice.

‘Geen idee.’ Ik haal mijn schouders op, opeens moedeloos. ‘Neuken.’

‘Met wie?’

‘Met jou. Bette. De bibliothecaresse. Wie dan ook. Het ‘wie’ doet er niet toe – dat is juist het probleem.’

‘Zullen we naar binnen gaan?’

‘Mij om het even.’

Ze pakt me bij de mouw van mijn jas. ‘Kom mee.’

 

Ik ben Sam en ik ben aan seks verslaafd.

Welkom, Sam.

Of ik in liefde geloof? Jazeker. Ik bedoel, natuurlijk geloof ik daar in. Zeker zolang het een abstract concept blijft: zuivere liefde, Gods liefde, wat dan ook. Iedere dag weer zie je ze langskomen: van die stelletjes waarbij je het gevoel krijgt dat die twee echt van elkaar houden. Mijn gevoelens voor Ellie – dat is liefde, toch? Ik kan er niet echt iets over zeggen. Het is mogelijk, in dit soort kwesties is alles mogelijk. Ik heb gezworen volkomen eerlijk te zijn over wie en wat ik ben; een vrouw met gezond verstand ziet dat echt niet zitten. Toch blijf ik optimistisch. Het zal ongetwijfeld een wat ongebruikelijke relatie worden, met een andere mate van intensiteit, maar toch, de kans blijft bestaan. Anderen zullen het misschien geen liefde noemen, maar ach, als het maar werkt, toch? Dus ja, ik geloof dat het kan. Ik geloof er heilig in.

 

De vorst doet de straten glinsteren. Mijn ogen volgen de gele strepen die over het zwarte asfalt lopen. Een sikkelvormige maan breekt door de rafelige wolken aan de nachtelijke hemel en bedekt de winkels en kantoorgebouwen met een bleke sluier. Beatrice zit op de passagiersplaats en frunnikt met de knoppen van de radio; af en toe zegt ze: ‘Hier links,’ of ‘Bij die donutzaak rechts aanhouden,’ ze leidt me door het stratenplan van de stad, op weg naar een onbekende bestemming. Een verlichte reclamezuil torent boven een scheepswerf uit, de zongebruinde en geföhnde kop van een of andere plaatselijke weldoener kijkt goedhartig op ons neer, ik zou hem moeten kennen, maar weet even niet wie het is, een gevoel van schaamte bekruipt me, zoals je ook voelt als je iemand tegenkomt die jouw naam nog wel weet terwijl je de zijne allang vergeten bent – je schaamt je omdat je niet meer weet wat jullie samen gedeeld hebben, hoe onbenullig ook. Beatrice draait aan de knop van de radio en de speakers ontwaken: er volgt een stroom verhaspelde lettergrepen die uitlopen in een schreeuw of huil, een lage en droefgeestige klank die blijft aanhouden, alsof er een of andere ten dode opgeschreven kosmonaut in zijn intercom staat te gillen omdat zijn viskomhelm vol barsten zit en de druk als een gillende stoomfluit op zijn trommelvlies hamert, deze stem van een dooie reist nu door het luchtledige van de ruimte tot hij als een boodschap in een fles op de kusten van de AM-frequentie aanspoelt.

‘Dat is raar,’ zegt Beatrice.

‘Nogal ja. Bizar gewoon.’

‘Sla nu linksaf die zijstraat in. We zijn er bijna.’

Het is een vervallen gebouw van vijf verdiepingen dat op een industrieterrein ligt. Er doemen verbleekte schroeiplekken op, zwarte tongen die tegen het gegroefde metselwerk afsteken, littekens van een brand van lang geleden. Door hoge vleugelramen is het kenmerkende flikkeren van stroboscooplicht te zien. Op de aangrenzende parkeerplaats staan opmerkelijk veel auto’s: BMW’s en Mercedessen staan naast pick-ups en roestige Dodges.

‘Wat is dit voor gebouw? Lijkt rijp voor de sloop.’

‘Dat zal ook vast gebeuren,’ zegt Beatrice. ‘Dit is iets eenmaligs.’

Ik volg haar naar een groengeverfde deur die tussen twee afvalcontainers verstopt zit. Ze klopt aan en wordt ontvangen door een zwarte die de hoekige afmetingen heeft van een gepantserde wapenkluis. Beatrice fluistert iets: kennelijk een wachtwoord, want de man doet een stap opzij zodat er net genoeg ruimte ontstaat om naar binnen te glippen. Het planetenlichaam van de man is alweer bijna op zijn plek geschoven als Beatrice hem vertelt dat ik haar vergezel; hij slaakt een vreselijk vermoeide zucht een gaat nog een keer opzij.

‘Wat is het plan?’ Ik loop achter Beatrice aan de nauwe trap op. De muren zijn met graffiti besmeurd, het pleisterwerk zit vol gaten zodat de aangetaste elektriciteitsdraden en het doorweekte roze isolatiemateriaal bloot is komen te liggen. ‘Wat staat me te wachten? Mijn ondergang? Een filmploeg voor een snuff movie? Illegale orgaanhandelaren?’

‘Het is een rondreizend seksfeest.’ Ze blijft staan en werp een blik over haar schouder. ‘Telkens in een andere stad met telkens andere deelnemers. Ik ben er al een paar keer geweest.’ Een knipoog. ‘Het verbaast me dat je het niet kent.’

Bovenaan de trap staat een meisje met een navelpiercing, naast haar staat een bord waar Coat Check op staat. Ik doe mijn jas uit en geef hem aan haar. Ze tikt met haar hoogroze nagel op het bordje en opeens zie ik dat er in werkelijkheid Clothes Check op staat. Beatrice en ik doen onze kleren uit en geven onze shirts en broeken aan het meisje. Ze overhandigt me een ontvangstbewijs maar ik heb geen idee waar ik hem moet laten. Beatrice stopt die van haar onder haar tong. Ik volg haar voorbeeld.

Het meisje gaat voor een metalen schuifdeur staan. Op de deur staat in roze letters, in dezelfde kleur als haar nagels, het woord GOMORRAH gespoten.

‘Trippel trappel,’ zegt Beatrice, terwijl ze van de ene op de andere voet wipt. ‘erop af.’

Als eerste slaat de hitte je in het gezicht: van die warmte waar je in wordt ondergedompeld. Als tweede de lucht: zoet en bitter tegelijk, de geur van lichamelijk contact. Waar Bette het ook al over had: een soort zweetlucht, maar dan sterker. Als mijn ogen gewend zijn aan het donker zie ik dat we in een pakhuis staan. Er lopen stalen steunbalken onder het gewelfde plafond door; langs roestige stalen balken schieten kleine dieren, vogels of muizen, weg. Op uitschuifbare driepoten staan stroboscooplampen die kinetische vuurkransen over de muren en de vloer laten dansen. Een dj draait trancemuziek op een paar draagbare draaitafels.

‘Welkom in het addernest.’ Beatrices lippen bij mijn oren. ‘Of moet ik adderkuil zeggen?’

Ze leidt me naar het kluwen van naakte lichamen. Dertig à veertig mensen hebben zich neer gespreid op enkele dikke stroken fluweel. Een en al armen en ellebogen, billen en knieën waar van tijd tot tijd een hoofd bovenuit steekt om diep adem te halen alsof hij onder water gevangen zat. Niemand zegt iets; op een sporadische zucht of een sidderende ademtocht na, is er geen enkel geluid te horen. Beatrice is verdwenen, haar lichaam heeft zich vervlochten met die van talloze anderen, ze zijn nu met elkaar versmolten en zijn niet langer van elkaar te onderscheiden.

Ik meng me er langzaam tussen, als een zwemmer die zichzelf onderdompelt in een koude branding. Er schiet een hand omhoog die me bij mijn achterste beetpakt en me naar beneden trekt; ik laat me gewillig meevoeren. Lichamen drukken zich tegen me aan, met hun behaarde en gladde lichaamsdelen; borsten duwen tegen mijn gezicht, een geparfumeerde arm klemt zich om mijn hoofd en drijft me voort; iemands hand, zo koud en afstandelijk als een klauw, klampt zich aan mijn been vast en knijpt me lelijk; ik druk mijn lippen op heupen en billen, in vagina’s en monden, in elleboogholtes en kniekuilen; er strijkt een stijve pik langs de onderkant van mijn hals en over mijn lippen om daarna te verdwijnen. Een anonieme vreemde met geoefende tong, man of vrouw, ik heb geen idee, geeft me met zo’n ontuchtige bravoure een pijpbeurt dat ik bijna in huilen uitbarst. In uitgelezen groepjes komen mannen en vrouwen samen in de schaduwen van het pakhuis, de stille getuigen. In het midden van de wriemelende deining staat een man die als een of ander junglewezen een hoge onverstaanbare gil slaakt en in het zilveren maanlicht dat door de vleugelramen valt, lijkt het net alsof hij geen vel heeft en ik moet opeens denken aan mijn dochtertje Ellie die in een groen zonovergoten weiland staat, terwijl haar lachende gezicht verlicht wordt door de julizon. Ik denk aan vrede en rust. Ik denk aan Waynes gemangelde pik. Ik denk aan kutje tieten kont. Ik denk erover toe te geven dat er een hogere macht moet bestaan. Ik denk aan vlees. Vlees vlees vlees vlees…

Op een gegeven moment sta ik weer op mijn benen. Beatrice staat tegenover me met de handen in haar heupen, het hoofd schuin, terwijl ze me glimlachend in zich opneemt. Er straalt een onaardse glans van haar af, net alsof ze fosforhoudende aderen heeft. Ze is verpletterend mooi en ik voel me klein worden. Aan onze voeten razen de lichamen maar in dit ene moment houdt al het andere op te bestaan. Een haarlok weg die over haar ogen is gevallen, strijkt ze weg en ik weet dat het belachelijk is, maar opeens droom ik over het plattelandshuisje met het witte hek en de woorden SAMUEL + BEATRICE die in de bast van een eikenboom gekerfd zijn, omcirkeld door een hartje, en nog meer van dat soort kinderlijke en volstrekt onhoudbare fantasieën. Ik geef toe, ik heb dit script al zo vaak gevolgd dat ik maar al te goed weet waar het allemaal op uitloopt, maar aan de schuldgevoelens en tegenwerpingen gaat nog een staat van genade vooraf – dit vindt nu plaats – een kortstondig moment van onbegrensde mogelijkheden en hoop.

‘Denk je echt dat er niet aan te ontsnappen valt?’

‘De adder bijt,’ zegt Beatrice. ‘Hij kan niet anders.’

Ze steekt haar handen naar me uit een ik deins achteruit. Haar aanraking kan ik nu niet verdragen.

Mijn lichaam is elektrisch; de elektriciteit lekt en knettert en lekt in blauwe tongen langs mijn vingertoppen. Je zult de wereld vol gevoelens van spijt verlaten; dat staat vast. Ik geef toe, ik heb me al een keer eerder gebrand – wie niet? Ik wil alleen maar zeggen dat de kans nog niet verkeken is, dat is toch zo? Goed, erg waarschijnlijk is het niet, een kans van een op het miljoen. Maar toch – dat is meer dan niets.

Misschien. Verder durf ik niet te gaan. Misschien, dat is alles.

©Craig Davidson

Vertaling: Martijn Boven

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *