Alle dagen lezen we in vertaling. Van de websites die we bezoeken, de advertenties die we online of in de brievenbus aantreffen, de handleidingen die we raadplegen, de ondertitels bij de film of serie die we bekijken, tot de reportages, romans, kortverhalen, strip-, kook-, en kinderboeken die we lezen, vertaling is overal. In die mate dat we vaak over het hoofd zien dat ze er is.
Als literair tijdschrift zien we het als onze taak om onbekend werk uit binnen- en buitenland in de kijker te zetten en daarbij publiceren we regelmatig gedichten, essays en kortverhalen uit een andere taal in het Nederlands. In dit nummer presenteren we een hele hoop onbekend werk voor het eerst in het Nederlands en lokken we ook de hardwerkende schaduwschrijvers uit de schemerzone om niet alleen de vertaling maar ook de vertalers te laten spreken. Omdat literair vertalers nog al te vaak vergeten worden, presenteert Deus Ex Machina als antwoord op dat onrecht een nummer volledig gewijd aan literatuur, vertaling en vertalers.
In een inleidend essay toont Ernest De Clerck aan hoe elke vorm van taalgebruik vertaling impliceert. Jan Buts levert een beschouwing over de onstuitbare opkomst van de machinevertaling.
Mogelijks verdwijnen menselijke vertalers in de toekomst, vandaag zijn ze vooralsnog hardwerkende doch vaak vergeten figuren die in de schaduw staan van de geprezen auteurs wiens internationale carrières ze mogelijk maken. Zelfs binnen de literaire vertaalgemeenschap en de vertaalwetenschap heerst er ongelijkheid. Dat uit zich zowel in de verschillen tussen dominante en gedomineerde talen, als tussen de representatie en appreciatie van vertalers zelf. Zo wijst Theresia Feldmann op de miskende plaats van de vrouw als vertaler aan de hand van een bespreking van de vergeten vertalers Isabella Correa, Caroline Schelling, Meta Forkel-Liebeskind en Elisabeth de Roos.
Over leven in vertaling lees je in Jack McMartins portret van James Holmes,leather daddy van de vertaalwetenschap.
Hilde Keteleer haalt Holmes ook aan, maar dan in de context van haar studie vertalen. Keteleer schrijft een brief aan een jonge vertaler over haar dagelijkse strijd tegen vertaalstrategieën die van hogerop worden opgelegd. Frans Denissen illustreert zijn vertaalstrategie aan de hand van notities bij het vertalen van Fleur Jaeggy’s SS Proleterka.
Xavier Roelens schrijft over de sappige voldoening van de verboden vrucht: de indirecte vertaling. Dat ook een vertaling van een vertaling kan werken in het Nederlands doet hij je voor met een selectie gedichten.
Sofie Verraest vertaalde twee gedichten van de Brits-Somalische dichteres Amina Jama die enkele maanden geleden in Brussel was voor het Asmara-Addis Literary Festival (In Exile).
Willy Martin neemt ons woord voor woord bij de hand terwijl hij het Engels van Wallace Stevens omzet naar het Nederlands in een nagelnieuw voorbeeld van hervertaling. Saar Wuyts zorgt ervoor dat de ‘fantastische’ (lo fantástico) literatuur van José Güich Rodríguez voor het eerst in onze taal te lezen is en Luc de Rooy vertaalde aanstormend Amerikaans schrijftalent Rita Bullwinkel.
Aleksandra Boltovskaja’s tragikomische ervaringen als aangestrande Russin in Limburg staan er dankzij Pieter Boulogne en Fien Bovend’aerde vertaalde Passa Porta’s recente Canadese auteur in residentie Daniel Canty uit het Frans.
We kregen verschillende vrije inzendingen binnen van enthousiaste vertalers, sommigen al meer ervaren dan anderen. Je vindt ze verspreid in het nummer terug, zonder onderscheid tussen gevraagde en spontane bijdragen.
Omdat elke vertaling zich afspeelt binnen een spanningsveld tussen verschillende talen, waar de invloed van de één al sterker is dan die van de andere, zal je ook in dit nummer af en toe een vreemde taal aantreffen. Dat is dan een voorbeeld van een uiterst zichtbaar spoor van de brontaal. Maar ook in schijnbaar gaaf Nederlands zal je sporen van het Engels, Duits, Frans, Lets, Letgaals, Welsh, Kroatisch, Arabisch, Spaans, Russisch of Pools terugvinden. Misschien besluit je erover te lezen, misschien kies je ervoor om zelf verder op zoek te gaan naar andere betekenissen, en wie weet, verdwaal je in vertaling. We wensen je een fijne tocht.
Veel leesplezier,
De redactie
Dit is het voorwoord van DEM 173. Meer lezen? Je vindt het nummer in de boekhandel, in sommige bibliotheken en uiteraard kan je het hier bestellen.
Door Tess Jacobs,
student journalistiek AP Hogeschool
Frederik
Willem Daem debuteerde in 2015 met zijn verhalenbundel Zelfs de vogels
vallen, die enthousiast onthaald werd. Nu, vijf jaar later, verschijnt zijn
eerste roman Tekens van leven. Een boek over cruciale keuzes met
desastreuze gevolgen, verslaving en de schoonheid die zich in de saaiheid van
het leven verschuilt.
Frederik en ik spreken af in de Tropicana in Brussel, waar hij ijverig aan het knutselen is aan zijn kartonnen versie van Café De Kauw. Een fictieve bruine kroeg die de uitvalsbasis vormt voor Andreas, de protagonist in Tekens van leven. Frederik biedt me een plastieken flesje water aan en we zoeken een plekje naast zijn eigenhandig in elkaar geknutselde pooltafel. Dit leunt het dichtste aan bij ‘op café gaan’ sinds COVID-19 het land in lockdown dwong.
Welk gevoel
overheerst er, nu het boek klaar is? Opluchting? Gemis?
“Allebei. Hoewel
ik er naar het einde toe echt klaar mee was, is het een heel fijne fase
geweest. Ik heb de afgelopen jaren héél veel geschreven. Altijd ’s nachts,
waardoor ik in een stroom ben beland. Elke dag ging ik tegen elf uur ’s avonds
neerzitten en schreef ik makkelijk door tot vijf uur ’s ochtends. Ik lag hele
dagen in bed, omdat het zwaartepunt van mijn dag zich aan het einde bevond. Ik
had schrik om ook maar iets te doen, omdat ik niet wilde dat het mijn
prestaties zou beïnvloeden.”
“Wanneer ik daar
dan ’s nachts zat, dacht ik: ik doe het toch maar. Hoe zot is dat eigenlijk,
dat je iets zo belangrijk vindt, dat het je ertoe drijft nachtenlang te
schrijven. Ik prijs me er gelukkig om, dat iets me zo bezighoudt dat ik dat
daarvoor over heb. Maar je kan zoiets enkel doen, wanneer het ergens naartoe
gaat.”
Al dat nachtenlange
schrijven moet heel wat materiaal opgeleverd hebben.
“Ik ben iemand
die heel veel schrijft, om vervolgens weer heel veel te schrappen. Tekens
van leven was een boek van zeshonderd pagina’s, waarvan ik er uiteindelijk driehonderddertig
heb overgehouden. Momenteel ben ik bezig aan een nieuw project en ondanks dat
ik weet welke werkwijze me het beste ligt, voelt het beginnen aan een nieuw
boek nog steeds even onwennig.
Gaat het
schrijven van een roman niet heel anders in zijn werk dan het schrijven van een
verhalenbundel?
“Absoluut. Bij Zelfs
de vogels vallen schreef ik soms maar een maand aan een kortverhaal.
Wanneer je de bundel afwerkt, zijn sommige verhalen al een jaar oud. Terwijl je
een roman telkens van begin tot eind onder handen neemt en dus eigenlijk gelijk
schrijft met het moment waarop jij je bevindt in je leven.”
Vond je het
moeilijk om Tekens van leven los te laten?
“Zeker. Maar je
komt op een punt wanneer het bijna onmogelijk is om bepaalde zaken nog aan te
pakken. Ik had dat boek op tien verschillende manieren kunnen schrijven en dan
waren het ook tien verschillende boeken geworden. Elke keuze legt je verhaal in
een bepaalde plooi en sluit daardoor mogelijkheden uit. Je kan nog teruggaan op
je stappen, maar eens de fundering er staat, moet je daarbinnen blijven werken.
Dan probeer je van het huis dat je bouwt, een zo mooi mogelijk huis te maken.
Want het huis staat er al. Je kan natuurlijk alles met een sloopkogel met de
grond gelijk maken en opnieuw beginnen, maar dan schrijf je een ander boek.”
Wanneer beslis
je dan dat het goed is?
“Je moet kunnen
loslaten, want je kan altijd tot aan het einde details veranderen, wat ik ook
gedaan heb. De dag voordat het boek naar de drukker werd gestuurd, heb ik de
laatste zin veranderd. Dat is haast zo symbolisch, dat het lachwekkend wordt.
Wanneer je dan het definitieve punt zet, creëer je een afstand tegenover je
werk, waardoor er plaats wordt gemaakt voor een zekere schaamte.”
Je hebt een
groot deel van het schrijfproces in cafés doorgebracht, werd je daar dan ook
tot het vaste klantenbestand gerekend?
“In sommige cafés
wel. Ik ging vaak naar dezelfde, waar ik dan de wifi-code vroeg en begon te
schrijven. Zoals velen dat in koffiebars doen. Soms koos ik ook onderweg naar
huis een café, of zocht ik er een in de buurt wanneer ik ergens wat tijd moest
overbruggen. Dan schreef ik details neer die me opvielen, om te verwerken in
Café De Kauw. Maar los van mijn schrijfproces, ben ik sowieso in een paar cafés
vaste klant. Op café gaan is een fundamenteel onderdeel van mijn leven.”
Vond je het
belangrijk om voor een fictief café te kiezen?
“Exact. Café De
Kauw is een amalgaam van alle cafés waar ik geweest ben. Ik wou niet vastzitten
aan de waarheid. Het idee is begonnen in café De Raaf in de Van Schoonbekelaan
in Antwerpen, omdat ik dat zo’n charmant café vond. Daarna ben ik elementen
gaan ontlenen van verschillende cafés. Het personage Eckhart komt uit een café
om mijn hoek, waar ik een gesprek aanging met iemand waarvan ik zijn naam zelfs
niet weet. Hij fladderde als eeuwige single van café naar café. Het gesprek dat
we toen hadden, staat neergepend in Tekens van leven. Zo is café De Kauw
stilaan een samenraapsel geworden, een fictief voorbeeld van de bruine kroeg
die op sterven na dood is.”
De stad speelt
een grote rol in Tekens van leven, wat vind je zo intrigerend aan het
stadsleven?
“Ik ben
opgegroeid in Brussel en heb een tijd in New York en in Antwerpen gewoond. Wat
me zo aantrekt aan een stad, is dat er automatisch een confrontatie ontstaat
met de werkelijkheid. Dat ontbreekt meer op het platteland.”
Toch heerst er
in café De Kauw niet de typische stadsmentaliteit.
“Café De Kauw is
eigenlijk heel kleinstedelijk ingesteld, zoals dat gaat in Antwerpen naar mijn
gevoel. Brussel is een metropool, waar problemen een grotere omvang lijken te
hebben. In Antwerpen heb je meer die kenmerkende ons kent ons
mentaliteit. Een mentaliteit die anno 2020 stilaan in gevaar komt. De klanten
van De Kauw kenden de stad als hun broekzak en zien die steeds verder
ontwikkelen. Daardoor ontstaat er angst. Ze voelen zich bedreigd in hun zijn
door de samenleving die alsmaar sneller evolueert en steeds groter wordt. Het
lijkt daardoor soms alsof de wereld steeds kleiner wordt, terwijl café De Kauw
groeit. Toen ik aan het schrijven was in De Raaf, het bruine café dat me heeft
geïnspireerd, wist ik al: die tent kan niet blijven bestaan. Intussen is het
gesloten.”
Die evolutie
van de stad waarover je het hebt, is heel voelbaar in het boek.
“Ik vind het
vreemd dat we niet meer stilstaan bij hoe de stad is ingericht. Daarom wijs ik
op het verkeer en de manier waarop de mensen de stad beleven. Ik probeer ze te anonimiseren,
omdat het verhaal zich voor mij evengoed in Gent, Utrecht of Marseille kan
afspelen in plaats van Antwerpen. Voor de echte Antwerpenaar wordt het na een
tijd wel duidelijk dat het om hun koekenstad gaat, maar wie die referenties
niet kent, kan het als een verzonnen stad bekijken. Ik ben op zoek gegaan naar
woorden met een collectieve betekenis. Zoals ‘Harmonie’. Wanneer je dat woord
stript van de plek, herovert het zijn oorspronkelijke inhoud. Dat vind ik
interessant, hoe woorden soms geclaimd worden door een praktijk en er dan
opeens onlosmakelijk mee verbonden zijn.”
Opmerkelijk in de roman zijn alle dierennamen. Andreas,
het hoofdpersonage uit het boek, heeft samen met zijn vriendin Hertje een kat.
‘Vogel’. Vanwaar die bizarre naam?
“Enerzijds omdat
het een vogel voor de kat is en aan zijn einde komt door van het balkon te
duikelen, maar initieel is het idee er gekomen door mijn beste vriendin. Haar
konijn heet ‘vogel’. Ik vind dat zo’n geniale naam, die daarbovenop inhoudelijk
nog eens klopte ook. En voordat ik het wist, verwees ik hiermee op een obscure
prominente manier naar Zelfs de vogels vallen. Ik
vond het grappig om met die diersoorten te spelen en er geloofwaardige bijnamen
van te proberen maken. Spinne, Visse, Hertje, Vogel. Daardoor krijgt het boek
bijna iets fabelachtigs, alsof ze allemaal symbool willen staan voor iets.”
Je hebt de
cover van het boek zelf getekend, bij Zelfs de vogels vallen beschreef
je de covers met de hand. Vind je dat belangrijk, meewerken aan de vormgeving?
“Dat hoort er
allemaal bij. Ik kan me niet inbeelden dat ik daar niet aan meewerk. Daar ben
ik een veel te grote controlefreakvoor. Wat niet makkelijk is, – niet
voor mezelf en ook niet voor de mensen met wie ik samenwerk. Ik bedoel, zie mij
hier met karton een café in elkaar knutselen. Met die vormgeving is dat net
hetzelfde, dat is iets waar ik van begin af aan al mee bezig ben.”
Het hele boek
voelt aan als een totaalconcept.
“Dat is het voor
mij ook. In Tekens van leven gaat het op een bepaald moment over
nachtbloemen op cactussen. De bloem verwijst naar de tekening die Visse voor
Patricia kribbelt. Ik wilde dat de cover een knipoog zou zijn naar een tekening
op een bierviltje. De binnenkant van het boek vormt een sterrenhemel, alsook
een verwijzing naar Hertje’s sproeten. In de achterflap zit een komeet
verstopt. Dat zijn van die kleine dingen waarbij ik me dan inbeeld dat mensen
die komeet pas maanden later ontdekken door een vriend die hen daarop wijst. De
sterren komen ook terug bij elk hoofdstuk. Ik hoop dat lezers aanvoelen dat er
over elk detail is nagedacht.”
Is het daarom
dat je aan het einde van het boek een welgemeende ‘sorry’ zegt?
“Ja”, zegt
Frederik met een glimlach. “Ik kan nogal doorgedreven zijn in hoe ik de dingen
zie, maar steeds met het eindproduct in gedachten. Een tiran zal ik nooit zijn,
ik sta open voor andere ideeën, maar ik wil gewoon het best mogelijke product
maken. Om dat te bekomen, ben ik streng voor mezelf, maar ook voor de mensen om
me heen.”
Andreas is ook
een controlefreak, daardoor lijdt hij onder andere aan vliegangst. En toch is
hij niet bang om zichzelf te verliezen in alcohol.
“Hij wilt alles
begrijpen, maar tegelijkertijd wilt hij zich in de drank verliezen. Dat is de
aantrekkingskracht van alcohol, ik merk dat ook bij mezelf. Constant zit ik met
mijn werk in mijn hoofd. De momenten waarop ik op café ben of bij vrienden iets
drink, zijn één van de weinige momenten waarop ik uit mijn eigen wereld kan
stappen. Zelfs thuis zal ik nog ‘snel’ even iets neerpennen of op mijn gsm al
wat dingen in gang zetten. Wanneer ik iets drink, heb ik het gevoel dat ik in
het ‘nu’ ben, wat heel contradictorisch is, aangezien drank het ‘nu’ juist
uitsluit. Ofwel vergeet je wat er gebeurt en creëer je een afstand tegenover
het ‘nu’, ofwel ervaar je de tijd anders binnen de dronkenschap.”
En is dat bij
Andreas ook het geval?
“Absoluut. Het is
voor hem een manier om de controle op te heffen. Op dat moment schuift hij het knagende
schuldbesef en het gevoel dat hij zijn leven op de rails moet krijgen, aan de
kant. Constant is hij ermee bezig zijn verleden te verwerken, zodat hij terug
vooruit kan. Zodat dat hoofdstuk eindelijk afgesloten kan worden.
Drinken is vaak
een vlucht, alles wat aan de orde is, wordt uitgesteld. Maar in zijn geval kan
dat ook problematisch worden, bijvoorbeeld wanneer dat de enige manier is die
overblijft om zijn demonen te verjagen. Het is makkelijker voor hem om zich te
verhouden tot die nieuwe wereld die café De Kauw vormt, dan terug zijn oude
‘ik’ te worden. Want wie is die oude ‘ik’? Kent hij die zelf nog wel? Café De
Kauw vormt op die manier een uitvalsbasis, een rebound.”
Je schreef in
De Standaard dat het in de kleren kruipen van een personage één van de mooiste
aspecten vormt van het schrijverschap. Hoe was het om Andreas zijn kleren aan
te trekken?
“Dat verliep
vlot, aangezien ik hem zie als een generatiegenoot waarin ik ook wat elementen
van mezelf toelicht. Enerzijds is er een soort vermoeidheid die wij binnen onze
samenleving ervaren waarbij er constant van je verwacht wordt om te weten wat
de juiste keuze is. Daar komen heel wat onzekerheden en angsten bij kijken. Een
keuze binnen het leven, alsook binnen het schrijverschap, kan heel wat andere
keuzes uitsluiten. We hebben maar één leven, en daar zijn we ons hyperbewust
van. Vooral dan van de eindigheid die daaraan verbonden is.”
Ook de saaie
kant die aan een langdurige relatie verbonden is, komt aan bod.
“Saaiheid is
inherent aan het leven en daar zit ook veel schoonheid in. Maar ook daar hebben
we schrik van gekregen. Carpe diem. Alsof we elke dag moeten plukken
alsof het de laatste is en altijd uit alles het beste moeten halen. Mensen
zouden er alles aan doen om hun leven om te gooien, om het zo toch maar
spannend te houden. Dat is ook wat Andreas doet en hem ondanks alle pijn een
vorm van catharsis bezorgt. Pijn doet je meer levend voelen dan berusting. Ik
herinner me dat ook bij mijn eigen momenten van liefdesverdriet: hoe gek is
het, dat een mens zo veel pijn kan voelen? Dat ik dat tot in elke vezel van
mijn lichaam kan ervaren?”
Zoals je in Tekens
van leven schrijft: “Om de een of andere reden
hoopte Andreas altijd dat ze fout zat en terzelfder tijd was hij zo fier
wanneer ze het juist had.”Ook dat hoort bij die sleur van het graag
zien.
“Ja, dat is een
heel wreed gegeven. Je kent elkaar zo goed, dat je enorm bot durft te zijn
tegen elkaar. Je weet wat je moet zeggen om de ander te kwetsen, terwijl je die
juist ongelofelijk graag ziet. Dat zit ook in die zin. Je bent onder de indruk
dat het juist is, maar tegelijkertijd denk je ook: ze is aan het uitpakken met
haar kennis. Het schenkt hem een genoegen wanneer ze er dan eens naast zit. Dat
zijn dynamieken die in veel relaties voorkomen op verschillende manieren. Of
dat nu het parkeren van een auto betreft, of het kruiden van een gerecht. Dat
is onvermijdelijk, maar tegelijkertijd ook heel spannend. Het is een zoektocht
om te ontdekken hoe jij je moet verhouden tegenover iemand anders. Binnen die
verveling van een langdurige relatie ontstaan mooie dingen en dan is het aan
jou om daar iets spannends van te maken.”
“Het was alsof zijn sentimentaliteit
alleen maar kon bestaan in quarantaine, op een plek waar zijn theoretische
liefde niet aangetast kon worden door de werkelijkheid.” – het woord quarantaine
trok nu meteen mijn aandacht, aangezien we daar door de Coronacrisis zo op
gefocust zijn. Denk je dat de liefde tussen Andreas en Hertje wel stand had
gehouden in quarantaine?
“Theoretische liefde is iets gevaarlijks.
Je bent niet bij elkaar, en je begint te fantaseren. Dat doet Andreas ook
voortdurend over Hertje. Je schrijft een ander verhaal, maakt verschillende
hypotheses. Binnen die hypotheses is alles perfect, omdat ze niets te maken
hebben met de werkelijkheid. Wanneer je fantaseert heb je controle, in het
echte leven heb je dat nooit. Net zoals je dat in quarantaine niet hebt.”
Ben jij tijdens de quarantaine meer gaan
houden van bepaalde dingen?
“Van de natuur. Samen met mijn vriendin heb
ik zes weken in de natuur van de Ardennen doorgebracht. Dat deed me inzien dat
ik ook kan functioneren buiten de wereld waarvan ik dacht dat die onontbeerlijk
was.”
Denk je dat het boek anders gelezen zal
worden door de crisis?
“Dat is onvermijdelijk. De manier waarop ze
in café De Kauw een pint drinken, is bij ons inmiddels al iets van enkele
maanden geleden. We zijn gewend geraakt aan het ‘nieuwe normaal’. We leven in
dezelfde wereld, maar op een meer afstandelijke manier. Mondmaskers en
wachtrijen voor de supermarkt. Op een vreemde manier voelt het vertrouwd aan.
Het boek is net verschenen en is al bijna een tijdsartefact. Het wordt
hypernostalgisch, omdat het vandaag onbestaand is, en we zijn amper drie
maanden verder. Ik hoop dat mensen het fijn vinden om via het boek terug te
blikken op die manier van tooghangen.”
Ook het internet, dat zich aan de mens
opdringt, wordt meermaals aangehaald in het boek.
“Dat is zo. Vaak heb je het niet door, en
voordat je het weet krijg je een pushmelding van Instagram om je te bedanken
voor je tienjarig lidmaatschap. Lang hebben we gedacht niet aan die maalstroom
van het moderne leven te kunnen ontsnappen, maar eigenlijk zetten we hem zelf
in gang.