Praagse Lente: recensie van Bronja Prazdny: VERLOREN TAAL

Als aanvulling op het themanummer ‘De Praagse lente’ DEM 164, schreef redateur Max Moravie enkele recensies van Praagse Lente-romans. Deze week: Bronja Prazdny: VERLOREN TAAL

GEEN SLAPENDE WOORDEN WAKKER MAKEN

De ouders van Bronja Prazdny behoorden tot de stroom van Tsjechen die in de maanden na de Russische inval van 21 augustus 1968 het land ontvluchtten. Ze leerden elkaar kennen in Nederland, trouwden, kregen een dochter maar bleven niet bij elkaar. Wat de allesbepalende stap door het IJzeren Gordijn leek bleek slechts één etappe op een levenslange vluchtweg. In Verloren Taal – een zoektocht naar mijn familie onderzoekt Bronja Prazdny hoe die ontsnapping van 1968 past in een patroon dat generaties omspant en welk effect die constante migratie op haarzelf heeft gehad.

Door Max Moragie

 

Het familieverhaal heeft wel wat weg van een toeter: het beginstuk is smal, bestaande uit de schrijfster en haar moeder, maar gaandeweg loopt het uit in een waaier van landen, mensen en talen. Moeders kant van de familie is joods, kwam uit Bohemen, Oostenrijk en Hongarije en sprak Jiddisch, Duits, Tsjechisch, Slowaaks en Hongaars. Een groot deel van hen kwam in de trechter van de Endlösung terecht en eindigde in de Poolse vernietigingskampen. De weinige overlevenden waaierden opnieuw uit: naar Engeland, Israël, Nederland. Wat van de doden overblijft bestaat uit foto’s, lijsten van gedeporteerden en af en toe een brief.  Verloren Taal is een poging in ieder geval de samenhang tussen al die mensen te reconstrueren, en dat vaak noodgedwongen vooral aan de hand van officiële documenten. Bronja en haar moeder, Hanna, reizen achtereenvolgens naar Engeland, Israël en Tsjechoslowakije, bezoeken achterneven en achternichten maar vooral staatsarchieven en buurten waar de familieleden ooit gewoond hebben. 

Achtergehouden

Boeken zoals dat van Bronja Prazdny zijn er natuurlijk meer geschreven. Philo Bregstein ging bijvoorbeeld op zoek naar zijn joodse familie in Litouwen, in Terug naar Litouwen. Ook Ethel Portnoy schreef over haar Oost-Europese verwanten en in de romans van veel andere joodse of half-joodse schrijvers, zoals Marcel Möring en Harry Mulisch, zijn familieverhalen in pure of verkapte vorm van belang. Maar daar situeert zich gelijk een groot verschil met Verloren Taal. Gesproken overlevering speelt slechts een ondergeschikte rol in dit boek, zelfs de schriftelijke is onvolledig en dat heeft alles te maken met de tekortkomingen van het geheugen. In collectieve vorm schiet het tekort, wanneer voor de zoveelste keer blijkt dat documenten zijn verdwenen of achtergehouden, en in individuele wanneer personages er niet op kunnen vertrouwen. Bronja’s moeder blijkt over een ‘gatenkaas’ te beschikken. Cruciale gebeurtenissen herinnert ze zich niet of verkeerd. Het komt zo vaak voor dat je als lezer de verdenking krijgt dat de psychologe opzettelijk zaken heeft verdrongen of verdraaid. Wie overleeft voelt zich immers schuldig. Voor ieder die is ontkomen zijn er diverse die zijn achtergebleven. Hanna’s vader ontvluchtte in 1966 Tsjechoslowakije met zijn tweede echtgenote en liet zijn zestienjarige dochter alleen achter in Praag. Maar Hanna zelf vertrok tijdens de Praagse Lente naar Engeland voor een studentenuitwisseling, kwam niet meer terug na de invasie en liet haar grootvader alleen achter om te sterven.

Partijtrouw

Waarom vluchtte Hanna’s vader? Dokter Drexler – ‘Opa Pista’ voor Bronja – zou hebben ontdekt dat er nog in de zestiger jaren politieke gevangenen naar de uraniummijnen werden gestuurd, dit feit hebben toevertrouwd aan een westerse collega, die net als hij communist en partijlid was, en deze Britse arts zou in zijn naïviteit de zaak onmiddellijk hebben verraden aan de autoriteiten. Gewaarschuwd door vrienden binnen de partij kon Opa Pista nog tijdig vluchten. Een spannend verhaal, maar de schrijfster en haar moeder ontdekken dat dokter Drexler in het westen als eerste contact heeft gezocht met uitgerekend deze verrader en ook van zijn zogezegde ontdekking over de mijnen blijft niets overeind. Wilde de man gewoon weg uit het land dat hem, ondanks zijn partijtrouw, als jood niets dan een mager bestaan kon bieden?

Inwonende armoezaaier

Verloren Taal staat vol met dit soort doorprikkingen van leugens en halve waarheden. Het lijdt geen enkele twijfel dat de familie van de schrijfster zowel onder de nazi’s als onder de communisten voortdurend werd onderdrukt. Als het al niet om regelrechte doodsbedreigingen ging (de deportatie naar de kampen) dan wel om het frustreren van talent, het stelen van bezittingen of het simpelweg pesten. Illustratief is het lot van Bronja’s andere grootvader, Jozef. De Slowaakse ondernemer bleef tot 1944 gevrijwaard van deportatie, wegens zijn economisch belang, maar verdween toen alsnog naar Auschwitz. Hij overleefde en liep na de oorlog de vrienden af waar hij schilderijen in bewaring had gegeven – de enige manier om iets van zijn kapitaal veilig te stellen. De meesten beweerden de kunstwerken niet meer te bezitten, een enkele vrouw barstte in huilen uit, zo blij was ze dat hij had overleefd. Achter haar rug zag hij de schilderijen hangen, maar door heel het emotionele vertoon durfde hij ze niet terug te vragen, althans niet op dat moment. Hij zou wel laten zien dat hij sterker was dan wat rotschilderijen. De rest van zijn leven sleet hij bij zijn familie als inwonende armoezaaier, afgevend op het communisme tegenover iedereen die het maar horen wilde. Hij werd er niet voor vervolgd. Later ontdekt de schrijfster dat de geheime dienst ook meer geïnteresseerd was in het verwerven van het familiehuis dan in de zogezegd subversieve activiteiten van Jozefs schoonschoon, dokter Drexler. Onder het ideologische antisemitisme van zowel de nazi’s als de stalinisten zat een laag van doodordinaire afgunst.

Een onneembare barrière

Bronja zelf is geboren en getogen in Nederland, in de volle vrijheid van de zeventiger en tachtiger jaren. Toch is ook zij op die generatielange vlucht iets kostbaars kwijtgeraakt. Tot haar derde levensjaar sprak ze Tsjechisch. Toen haar vader en moeder uiteengingen gaf het kind de laatste daarvan de schuld. Ze weigerde halsstarrig nog naar haar moeder te luisteren als die haar in de moedertaal aansprak en reageerde enkel nog op Nederlandse woorden. De taal bleek niet veilig maar leugenachtig. De woorden werden verbannen naar de krochten van haar geheugen. Om nooit meer terug te keren. Alle latere pogingen in haar leven het Tsjechisch opnieuw machtig te worden liepen stuk op een onneembare barrière van weerzin. Die barrière sluit haar tijdens de reizen naar Israël en Praag af voor haar familieleden. Ze kan ze nauwelijks verstaan, terwijl haar moeder honderduit met hen praat. Ze sluit haar ook af voor de waarheid die in de talloze documenten ligt: de alsnog opgedoken brieven van haar grootvader, de rapporten van verraders en geheim agenten. Ook al worden er heel wat tippen van sluiers gelicht, de frustratie van de schrijfster over deze persoonlijke vorm van onbegrip neemt met elk hoofdstuk toe, zo erg dat uiteindelijk een psychotherapeute uitkomst moet bieden.

Grijstinten

Verloren Taal is een merkwaardig waarachtig boek. Terwijl de meeste auteurs hun best doen hun personages eenzijdig sympathiek of antipathiek voor te stellen toont Bronja Prazdny iedereen vol grijstinten. Haar reconstructie laat zien hoe permanent beschadigd mensen raken door niet aflatende vervolgingen. Ook al bevat deze geschiedenis tal van punten waar het leven weer een vrije vorm kon nemen – het einde van de Tweede Wereldoorlog, de stichting van de staat Israël, de Praagse Lente, de Fluwelen Revolutie – de psychische schade verdwijnt er niet door. Heling is een illusie. Het happy end wordt telkens weer uitgesteld. Dat is een belangrijke boodschap voor buitenstaanders: denk niet dat alles pais en vree is met vluchtelingen alleen omdat ze een nieuw leven hebben kunnen opbouwen. Maar al te vaak houdt voor ons het verhaal op, zodra de verblijfsvergunning is verleend en de Nederlandse taal is aangeleerd.

Is het beter het verleden te laten rusten in archieven, in ongeopende enveloppen en in zwijgen? Tijdens een van de sessies met de therapeute denkt de auteur ‘beter geen slapende woorden wakker maken.’ De vreugde over elke onverwachte vondst, elk weerzien met een lang vergeten familielid, wordt immers direct gevolgd door pijn over het gemis van daarvoor. En vaak valt er ook niets te zeggen, zoals wanneer Bronja het halfzusje leert kennen dat haar vader in de VS verwekte bij zijn nieuwe echtgenote. Ze zijn volkomen vreemden voor elkaar. DNA kan slechts tot op zekere hoogte verbindend werken. Veel van de familieverhalen zijn onaf, onvolledig, maar ook dat is waarachtig. De geschiedenis is geen kunstig geknoopt wandtapijt maar een rafelig kleed. Verloren Taal lijkt ook daarin meer op het echte leven dan op een gekunstelde historie. Tussen de oneffenheden zit stof voor romans en korte verhalen. In dit boeiende debuut van de journaliste Prazdny zit nog een beloftevolle schrijver van fictie.

Bronja Prazdny: Verloren Taal – een zoektocht naar mijn familie, is uitgegeven door Nieuw Amsterdam in 2016, 287 pagina’s.

©Max Moragie