‘J. De Witte’ anno 1999

dewitteIn de weekend-editie van De Morgen loopt al enkele weken de reeks ‘J. De Witte leest‘. Daarin neemt de pseudonieme Nederlandse criticus Jozef De Witte de nieuwe Vlaamse schrijvers van vandaag onder de loep. Van de veelbelovende en/of prijzenwinnende schrijvers zoals Kris Van Steenberge, Griet Op de Beeck, Lara  Taveirne, Ann De Craemer, Roderik Six, Christophe Van Gerrewey, Marnix Peeters en Seppe van Groeningen blijft na zijn analyse niet veel meer heel. J. De Witte probeert in zijn stukjes (want echt doorwrochte tekstlezingen kunnen we ze niet noemen) vooral de marketing rond de vernoemde schrijvers te doorprikken. De nieuwe Vlaamse lichting levert volgens hem middelmatige producten die het vooral moeten hebben van goed getimede mediacampagnes uit de koker van doorgewinterde marketeers.

De Vlaamse literatuurgeschiedenis herhaalt zich blijkbaar want in 1998 kwam er gelijkaardige kritiek op tien schrijvers die hun debuut maakten.  Tijdschrift yang wijdde er zelfs een volledig numer aan.  Deus Ex Machina bracht in 1999 een lang artikel over dit onderwerp dat we hier in tien wekelijkse afleveringen opnieuw publiceren. De debutanten waren: Miguel Declercq, Filip Vergotte, Jos Vos, Christophe Vekeman, Yves Petry, Jef Aerts, Dimitri Verhulst, Erwin Mortier, Rony van Gastel, Luc Deflo.
Deze week: de inleiding.

 

VLAANDERENS HOOP IN BANGE DAGEN

Hilde Proot

 

TIEN PROZADEBUTEN

Eerst het goede nieuws: op instigatie van een verre voorganger heeft onze pas ingezworen Cultuur-excellentie zijn collegae op vakantie gestuurd met een draagtas romans van Vlaamse coryfeeen, zoals Claus, Hemmerechts en Aspe. Ongetwijfeld geeft dit geschenk een creatieve impuls op de kabinetten van dit nu literatuurminnend politiek establishment. En dan het bange nieuws: een shopbox prozadebutanten staat vertrekkensklaar om mee te nemen naar mijn land van Cocagne. Slecht nieuws kun je het niet noemen, zeker niet wat de kwantiteit betreft: tien nieuwe heren – dames zijn er dit keer niet bij – zagen nog voor de herfst hun beginnend schrijverschap bekroond met een prozaboek met veelbelovende flaptekst. De media waren van hun komst op de hoogte gebracht en zo lazen we afgelopen jaar in de boekenbijlagen bijna genante krantenkoppen: ‘Een betere Brusselmans’, ‘Brokstukken van een epos’, zelfs ‘Hoop op oogst o Vlaanderenland’. Sommige auteurs konden bovendien op de belangstelling van Humo rekenen en tijdens de jongste aflevering van het Andere Boek mochten deze ‘Flandriens’ hun schrijfkunst voorstellen aan een groot, maar naar verluidt bijna inslapend publiek.

In Vlaanderen is debuteren een media-event

In Vlaanderen is debuteren in ieder geval een media-event. Maar er broeit verzet. Eind ‘98 kwam het tijdschrift Yang over de brug met het themanummer ‘2002’ waarin Jeroen Overstijns, Hans Vandevoorde en Bert Bultinck danig argumenteerden hoe kwalijk het met de jonge generatie Vlaamse schrijvers is gesteld. Er vielen harde woorden zoals ‘vleesgeworden mediocriteiten van honderdvijftig bladzijden opgesmukte autobiografie’, ‘in een flink deel van de gevallen nog steeds ver beneden elke fatsoensnorm van literaire hygiene’ of verzuchtingen als ‘mijn God, de nieuwe Vlaamse literatoren mogen best wat meer kommaneuken’. Hun valkuilen werden niet alleen literair maar ook filosofisch geduid. ‘Een fascinatie voor het contingente degradeert de Vlaamse roman al voor er ook maar een letter geschreven is’, formuleerde Bert Bultinck. Bovendien werd de literaire overproductie ook markteconomisch geanalyseerd en werd er betoogd dat de verankering tussen uitgeverijen en schrijvende pers de toekomst van jonge auteurs hypothekeren. De brakke hond repliceerde in de lente met een speurtocht doorheen het literaire headhuntersbedrijf, iets wat ook niet bepaald vrolijk stemde vooral omdat Vandevoordes stelling over de macht van de lobby bewezen leek. In het zomernummer van De brakke hond jeremieerde een burned-out Gouden Gids-jurylid tijdens het doorbladeren van 113 manuscripten hoofdzakelijk gedrochten te hebben gelezen. Ook hier hoor je dezelfde treurzang als bij de Yang-journalisten: schrijvers hebben geen echt dwingend verhaal te vertellen, ze zijn autistisch, maskeren hun onkunde achter een pseudo-experimentele stijl. Weinig prettige vooruitzichten. Het meest echter trilden Hans Vandevoordes woorden na: ‘het bespreken van de Vlaamse literatuur is als een straf voor de criticus, even erg als gidsen in Bokrijk voor een kunstcriticus’. Of zijn onheilsprofetie ook dit jaar wordt bewaarheid, oordeelt de lezer zelf. Deus ex Machina helpt u even op weg doorheen deze jongste millesime op zoek naar literaire hoop in bange dagen.

©Hilde Proot

Volgende week: Miguel Declercq, Wat Chloe overkwam 

Jamal Ouariachi interviewt Ian McEwan

IAN MCEWAN“Het is mij wel vaker opgevallen dat met name op het Europese vasteland schrijvers terughoudend zijn om zich in te laten met de moderne tijd. Toen ik eind jaren tachtig in Berlijn verbleef om research te doen voor mijn roman ‘De brief in Berlijn’, kon ik maar niet begrijpen waarom West-Duitse schrijvers niet over de Muur schreven. Zo’n onvoorstelbaar krachtig onderwerp! Die Muur was niet alleen een geopolitieke kwestie, hij sneed ook recht door gezinnen heen, door huizen, door vriendschappen, kortom: gebieden waar de romanschrijver nu juist mee uit de voeten kan. Kijken naar individuele lotgevallen tegen de achtergrond van grote maatschappelijke gebeurtenissen. Maar de schrijvers aan wie ik mijn verwondering kenbaar maakte, zeiden: o, de Muur, da’s iets voor journalisten. Terwijl: die Muur stond daar al bijna dertig jaar! Kun je je voorstellen dat er een Muur door Chicago zou lopen en dat een schrijver als Saul Bellow daar geen enkele aandacht aan zou besteden? Als er een Muur dwars door Londen zou lopen, dan zou dat waarschijnlijk het enige onderwerp zijn waar romanciers over zouden schrijven.”

Vanwaar dat verschil?
McEwan denkt dat het te maken heeft met de lange slagschaduw van het modernisme, dat bij veel Europese schirjvers nog steeds in hoog aanzien staat. Het idee dat de kunstenaar een autonome figuur is, dat literatuur boven de gebeurtenissen van alledag staat. Iedere schrijver moet natuurlijk vrij zijn in zijn onderwerpkeuze, maar juist daarom is het vreemd om je zo te beperken, vindt McEwan. “Je wijst daarmee een zekere verantwoordelijkheid af, de verantwoordeliljkheid om de temperatuur op te nemen van de huidige tijd, van de menselijke conditie. Bovendien is het ronduit saai jezelf straatrumoer te ontzeggen. Voor de schrijver, maar vooral ook voor de lezer.
Het gekke is dat juist het boek dat ik als de bijbel van het modernisme beschouw, Ulysses van James Joyce, uitpuilt van het alledaagtse. Politiek, krantenberichten, sterfgevallen, roddels. Maar het lijkt wel alsof het modernisme gemuteerd is. Ik zie dat veel Italiaanse, Duitse en Spaanse auteurs zich vastklampen aan een vreemd soort existentialistisch schrijven dat geen enkele grond heeft in de ervaring van alledag.”

Ian McEwan – interview Jamal Ouariachi – De Morgen 25 maart 2015. Het volledige interview is te lezen in pdf-vorm.

Ode aan het non-conformisme – Michiel Kroese

Samensteller en DEM-redacteur Michiel Kroese schreef voor het decadentienummer een essay over decadente literatuur. We publiceren hier een fragment. 

 

Ode aan het non-conformisme – over decadente literatuur

beyonce-feministToen ik onlangs les gaf over muziek, waren er verschillende leerlingen die dweepten met Beyoncé. Ze begonnen spontaan liedjes van haar te zingen, en meegesleept door hun eigen enthousiasme dansten ze door heel de klas. De sfeer zat goed. Toen ze weer wat rustiger werden, vroeg ik waarom ze Beyoncé zo fantastisch vonden. Vreemd genoeg betrof een eerste reactie geen oordeel over haar muziek, maar over haar levensstijl. Een leerlinge vond Beyoncé een voorbeeld voor vrouwen. Ik vroeg haar op welke manier Beyoncé haar voorbeeldfunctie dan waarmaakte. Het antwoord: Beyoncé is getrouwd met haar grote liefde, Jay-Z, is haar man seksueel trouw, geeft een goede opvoeding aan haar kinderen, gebruikt nooit drugs, is fier op haar vrouw zijn en, als Afro-Amerikaanse, op haar afkomst. Ze verdient heel veel geld, ook niet onbelangrijk, én ze besteedt een deel ervan aan ‘goede doelen’. De andere leerlingen knikten instemmend. Als leerkracht hoefde ik blijkbaar niet veel ‘normen en waarden’ meer bij te brengen. Job gedaan, iedereen tevreden naar huis. Toch was ik niet tevreden. Er klopte iets niet. Dus ik vroeg door. Wat sprak de leerlingen nu het meest aan: de muziek van Beyoncé of Beyoncé als rolmodel? Het antwoord kwam meteen: als rolmodel. Opnieuw instemmend geknik van de andere leerlingen. Ze voegden er wel aan toe dat ze natuurlijk ook de muziek fantastisch vonden, maar haar voorbeeldgedrag en haar boodschap droegen toch het meest bij tot haar X-factor. Daar is natuurlijk niets mis mee. Integendeel. Als Beyoncé de aandacht voor vrouwenrechten en black power doet toenemen is dat alleen maar prijzenswaardig. Toch zat ik met een dubbel gevoel. Om meer
duidelijkheid te krijgen stelde ik dezelfde vraag in een andere klas, en er ontwikkelde zich een gelijkaardig scenario. Tijdens deze discussie begon het mij te dagen dat de nagenoeg unanieme consensus over de voorbeeldfunctie van Beyoncé wel eens tijdelijk zou kunnen zijn. Ik besefte dat Beyoncé elk moment iets ‘verkeerd’ zou kunnen doen, waardoor ze uit de gratie zou kunnen vallen. Ze zou bijvoorbeeld voor de camera’s een iets te harde tik kunnen geven aan een van haar kinderen, betrapt kunnen worden op het
gebruik van cocaïne, of plots cosmetica kunnen dragen, waarvan achteraf blijkt dat die getest is op dieren, waarna dierenrechtenactivisten nogal luid aan de alarmbel zouden trekken. Kortom: haar imago zou schade oplopen. Het werd mij steeds duidelijker wat mij al de hele tijd dwars zat: de discussie over wat goede of slechte muziek is, verliep in morele termen. De gehanteerde criteria waren niet esthetisch, maar ethisch. Kortom: het ging niet over muziek. Het imago van de muzikant betreft niet alleen de levenswijze, maar ook de boodschap die spreekt uit het werk zelf. Veel ‘consumenten’ verlangen en verwachten van artiesten dat ze een moraal voorschotelen. Een kunstwerk zou dan moeten tonen, of zelfs voorschrijven, hoe er geleefd moet worden. Meer algemeen: kunst moet van de wereld een betere plaats maken. Dit is een opvatting over kunst die al lang leeft, vandaag bijna mainstream lijkt te worden, en waarschijnlijk zal blijven bestaan. Veel leerlingen vertelden me dan ook dat goede muzikanten een ‘boodschap’ moeten hebben. Ik wees toen op het bestaan van instrumentale muziek, zoals de meeste klassieke muziek,of dat je ook muzikanten hebt die zingen over seks, drugs en geweld. Wat betreft de instrumentale muziek reageerde een leerling dat ook schoonheid als zodanig de mensen beter kan maken. Opnieuw consensus onder de leerlingen. En de muzikanten die zingen over seks, geweld en drugs willen gewoon aandacht, of zijn een beetje gestoord. Wat ik als leerkracht van mijn leerlingen geleerd had, maakte mij niet echt gelukkig. Ook ik wil dat de wereld een betere plaats wordt, maar ik verwacht dat niet van kunst. Mijn favoriete muzikanten, schrijvers of regisseurs waren bijna allemaal outcasts, non-conformisten, decadenten, libertijnen, freaks en misfits. Ze werkten niet oriënterend, maar desoriënterend. Hun werk prikkelde mijn zintuigen, ontwrichtte mijn wereldbeeld, bracht me in een roes. Een goed boek of goede muziek werkt visceraal, dringt binnen als een mokerslag, brengt je van slag. Je verbeelding slaat op hol. Je beseft dat niets ooit echt gewoon vanzelfsprekend is. De opvatting dat kunst geen moraal bevat is niet nieuw. Ze bestaat al zolang er kunst wordt gemaakt. Maar de meest radicale theoretische onderbouwing kwam er vooral met de decadenten, die deze gedachte tot de kern van hun
poëtica verhieven. Oscar Wilde heeft het kernachtig verwoord in zijn veel geciteerde voorwoord van The Picture of Dorian Gray:

‘There is no such thing as a moral or an immoral book. Books are well written or badly written. That’s all.’

Het is opvallend dat dit inzicht nog steeds niet is doorgedrongen. Integendeel, het moralisme in de kunst, en zelfs buiten de kunst, is nog nooit zo alomtegenwoordig geweest als vandaag.

VERVAL

Bij het woord ‘decadent’ denk ik spontaan aan een schranspartij. Slempende mensen die liggen aan een groot banket met een overvloed aan eten dat door halfnaakte mensen wordt opgediend. Het woord doet denken aan genot, exces, frivoliteit en ook wel aan iets ludieks. Al bij al aangename gedachten. ‘Decadentie’ roept ook negatieve connotaties op, zoals spilzucht, oppervlakkigheid, luiheid en losbandigheid. Het woord werd aanvankelijk ook in deze negatieve betekenis gebruikt. Einde negentiende eeuw werd een aantal schrijvers door critici aangevallen en gekarakteriseerd als decadent. ‘Decadent’ betekent letterlijk ‘verval’, en wees op het verval van de westerse cultuur, waar de werken van die schrijvers symbool voor zouden staan. In hoofdzaak waren het schrijvers van Franse origine die schreven over degeneratie, exces, perversie, erotiek en wreedheid. Ze hadden lak aan het moralistische oordeel van de critici en begonnen de negatieve benaming te gebruiken als een ereteken voor hun werk. De negentiende eeuw staat bekend als de eeuw van de vooruitgangsoptimisten, zoals Auguste Comte en Karl Marx. Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving werd geruggesteund door de zich steeds sneller ontwikkelende wetenschap. Maar het ontstaan van de burgerlijke maatschappij, zoals die nu nog steeds bestaat, deed ook het conformisme toenemen. Mensen begonnen zich allemaal op dezelfde manier te gedragen en de waarde van objecten werd meer en meer uitgedrukt in financiële termen. Met andere woorden: producten verloren hun intrinsieke waarde en alles werd onderling inwisselbaar. Bovendien nam de kleinburgerlijkheid toe, wat resulteerde in hypocriet moralisme. In de opkomende burgerlijke maatschappij was het belangrijk dat alles beheersbaar, controleerbaar en voorspelbaar is. Menselijke driften moesten dan ook zoveel mogelijk onder controle worden gehouden en ‘genormaliseerd’ worden. Vooral alles wat met seks te maken had werd beschouwd als immoreel en ontwrichtend. In Groot-Brittannië waren het de hoogtijdagen van de Victoriaanse periode, zowat het toppunt van preutsheid. In de rest van Europa was het niet veel beter. Vanuit hun afkeer voor de kleinburgerlijke massa die vooral bezig was met primaire behoeftebevrediging en sociale acceptatie, cultiveerden decadenten een voorkeur voor het buitengewone, het exces en het perverse. En dit zowel in hun persoonlijke leven, als in hun literaire werk. Ze kleedden zich als dandy’s en waren meestal briljante causeurs. Een dandy was niet zozeer een opschepper, maar iemand die de middelmatigheid wilde overstijgen door het cultiveren van elegantie en gratie. Tegelijk had de dandy genoeg humor om zichzelf niet al te serieus te nemen. Het belangrijkste was immers zijn literaire werk. Het dandyisme, dat aanvankelijk vooral een Brits fenomeen was, waaide al snel over naar Frankrijk. Zo was George ‘Beau’ Brummel (1778-1840) een grote inspiratiebron voor Jules Barbey d’Aurevilly (1808-1889). De Franse decadente literatuur had op haar beurt een enorme invloed op het werk van Engelstaligen. Zo werd Oscar Wilde (1854-1900) in grote mate beïnvloed door de roman Á Rebours van J.-K. Huysmans (1848-1907). Er trad dus een vruchtbare kruisbestuiving op tussen de Franstalige en de Engelstalige wereld. De politieke opvattingen van decadente schrijvers liepen ver uiteen. Sommigen waren uitgesproken reactionair en verlangden terug naar een
standenmaatschappij waarin de verschillen tussen aristocraten en boeren duidelijk waren, anderen dweepten dan weer met een totaal anarchisme waarin elk individu volledig zichzelf zou kunnen zijn. Maar de meeste
decadenten bleken uiteindelijk te non-conformistisch om zich blijvend te engageren voor één specifieke politieke ideologie. De decadenten walgden van conformisme. Voor hen betekende het de doodsteek voor individualiteit, schoonheid, levensvreugde en stijl, kortom voor alles wat het leven de moeite maakt. In een burgerlijke maatschappij leven de meeste mensen onder het alziende oordelende oog van de Ander. Wat andere mensen van jou denken, wordt zodoende belangrijker dan wat je zelf verlangt. En dit geldt vandaag nog  steeds. Het toenemende aantal aansporingen op sociale media om ‘jezelf te zijn’, wijst er enkel op dat veel mensen zichzelf juist niet zijn. Het is zoals met geluk: je denkt enkel na over hoe je gelukkig kan worden op momenten dat je ongelukkig bent. Jezelf zijn houdt in dat je ook duistere hartstochten toelaat. Niemand is ooit volledig ‘normaal’. De meeste mensen beschouwen zichzelf als een toonbeeld van rechtvaardigheid en veroordelen al te gemakkelijk anderen vanuit hun ethisch narcisme. De decadenten beseften maar al te goed dat mensen zichzelf zo voor de gek houden. De meeste mensen doen hun uiterste best om netjes over te komen op andere mensen en een goede indruk te maken vanuit de zwakke behoefte om bij de massa te horen. Ze beseffen niet dat ze zo juist heel banaal en middelmatig worden. Mensen zijn soms goed en rechtvaardig, maar dikwijls ook wreed, laf en kwaadaardig. De decadenten erkenden de duistere hartstochten en sublimeerden én cultiveerden deze in hun werk. Ze lieten hun verbeelding vrij en zochten de schoonheid in het perverse, het sensuele en het afwijkende.

(…) 

©Michiel Kroese

Lees het volledige essay in het decadentienummer van Deus Ex Machina.

DEM nr 152 – Decadentie

Binnenkort verschijnt het nieuwe nummer van Deus Ex Machina. Lees hier de inleiding:

DEM_152_Cover_ jpgFifty Shades of Grey is een van de meest gelezen romans aller tijden. Tal van commentatoren hebben ondertussen al geprobeerd om de oorzaken van dit succes te verklaren. Naast een blijkbaar aantrekkelijke cocktail van macht, romantiek en erotiek, is het boek ook een beetje stout of kinky. Het vrouwelijke hoofdpersonage wordt meegesleurd in een liefdesavontuur door een dominante, aantrekkelijke man met maatschappelijke status. Hij heeft oog voor detail en is pervers (of toch een klein beetje). Het boek raakte een snaar bij vele vrouwen en zou hen de mogelijkheid bieden om, althans voor even, het keurslijf van hun kleinburgerlijke bestaan en de dagelijkse sleur te ontvluchten. Opvallend is dat Fifty Shades of Grey zelf redelijk braaf is. Het is in elk geval conformistisch genoeg om massaal te worden gelezen en aangeprezen.

Op het einde van de negentiende eeuw verschenen er boeken die een pak verder gingen in het verkennen van perversies, én deze esthetiseerden als tegengewicht voor het lelijke en het banale. De schrijvers van deze
boeken, dikwijls gekarakteriseerd als ‘decadent’, schreven vanuit een diep onbehagen met hun tijd. De negentiende eeuw, en meer specifiek de belle époque, werd gekenmerkt door een ongebreideld geloof in vooruitgang. Dit vooruitgangsoptimisme betrof zowel de techniek die zich steeds sneller ontwikkelde, als het geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Massaproductie van goederen, democratie, utilitarisme en een verlangen naar beheersbaarheid gingen hand in hand. Alles wat afweek van het ‘normale’, werd bestempeld als bedreigend voor de orde van de burgerlijke samenleving. De decadenten vormden een tegenbeweging die onophoudelijk de banaliteit, lelijkheid, middelmatigheid van de producten van dit vooruitgangsgeloof onder de loep nam.

Michiel Kroese opent dit themanummer met een essay over decadentie als een ode aan het non-conformisme. In ‘Danse macabre van een verdorven dame’ bespreekt Dirk Leyman leven en werk van de Franse schrijfster Gabrielle Wittkop, die onlangs weer in de belangstelling stond door de Nederlandse vertaling van haar novelle De necrofiel. Asti Hustvedt werpt in haar essay ‘De kunst van de dood’ een licht op de Franse decadente literatuur van het einde van de negentiende eeuw. In primeur verschijnt de Nederlandse vertaling van het korte verhaal ‘De man die wassen hoofden maakte’ van de beruchte Franse decadent Jean Lorrain, met een door vertaalster Hilde Keteleer herwerkte uitleiding van Jennifer Birkett. Vanuit zijn nieuwe woonplaats in Italië kijkt Paul Baeten Gronda met een decadente blik naar de Vlaamse kleinburgerlijke ziel. Lode Lauwaert leest, met behulp van de Franse filosoof Georges Bataille, het werk van Markies de Sade op een radicale manier. Van de Zwitserse schrijver Christian Kracht, een hedendaagse decadent, vertaalde Wim Michiel een kortverhaal. En Christiaan Weijts bezorgde ons een voorpublicatie uit zijn nieuwe roman, die een decadente inslag zal hebben.

Naast het ‘decadentie’-dossier vindt u in dit nummer een verhaal van Tim Dankers en Chris Ceustermans en poëzie van Philip Meersman, Marieke Rijneveld en Estelle Boelsma. Jan Pollet sluit af met een nieuwe Boulevard DEM.

De redactie

Wandel met het beest – trailer van ‘Doctor Pafke’

Doctor Pafke is de allereerste verfilming van het werk van cultauteur JMH Berckmans. De kortfilm vertelt over 24 uur in het leven van Pafke, een schizofrene schrijver die tijdelijk bij zijn moeder woont (zie eerder bericht).

Stijn Meuris maakte een nieuwe tekst op ‘Walking with the Beast’ van The Gun Club, een van de lievelingsnummers van Berckmans.

De film gaat in premiere op 30 april 201 in het Filmhuis Klappei in Antwerpen. Meer op facebook.

Erik Jan Harmens geeft tekst en uitleg bij een gedicht van Erik Jan Harmens

Goede raadhuizen

Je weet pas dat je in een verkeerd raadhuis zit
Als je er zit; had je rechtsomkeert gemaakt dan
Had je het goede raadhuis verlaten.

Wat ik verklaar voor de verzamelde pers is niet
Wat ik zeggen wilde. Mijn eigenlijke statement
Volgt als iedereen aan de broodjes zit.

Als je het mos begrijpt dan lees je: ik ben het mos.
Brandt mijn peper je gehemelte? Let’s get lost. Blues van de
Kaffer. Leeglied van de hockeymeisjesblaffer.

O ja en we willen je scalp. Draai de media zachter. Kom
Naar het goede raadhuis. Waar de hulpverlener kokt. Waar de
Tl-buis knikkebolt en drenkelingen brullen in koor.

Bespelers van de blauwe theaters van de tabak. Ik moet nog terug
Voor een spriets en een spank. Stikmasjien: stik je triomf.

Sla me in slomo. Met achter je een sluier van Twents epo.
De bleue killerbij zingt tot onze moegecheerde kelen:
Ch-ch… Plow! Iedereen moet in de container.

©Erik Jan Harmens  (uit Deus Ex Machina 122 – september 2007)

 

Noot Erik Jan Harmens:

Erik Jan HarmensHet beste gedicht uit de moderne Nederlandstalige poëzie is natuurlijk het gedicht ‘Verkeerde raadhuizen’ van H.H. ter Balkt. Wie dat ontkent is een onwetende. Dus als ik een gedicht schrijf getiteld ‘Goede raadhuizen’, is het vermelden van de bron van het gedicht overbodig. De poëzie van Ter Balkt heb ik uiterst lief, ook wel om haar weerbarstigheid maar vooral toch om haar, excusez le mot, uniciteit. Dat woord deugt inderdaad niet, maar zijn gedichten zijn nu eenmaal met geen andere gedichten te vergelijken. Deze dichter toont zich zo waar en zo raak in zijn woordkeuze dat je als jonge dichter maar één ding kan doen en dat is niet Ter Balkt imiteren, maar een eigen idioom en stijl aanmeten die ook, excusez le mot, uniek zijn. Als je zelf niet uit Twente komt, geeft het ook geen pas om dat te gaan voorwenden. Vandaar de regel ‘een sluier van Twents epo’ in het gedicht dat ik bijeenschreef.

Ik kom uit slaapstad Alphen aan den Rijn en ik zal het dan ook moeten doen met het materiaal dat ik daar aantrof. Ofschoon ik daar veel in ‘verkeerde raadhuizen’ heb verbleven, nog onwetend van wat dat behelsde. Ol’ Dirty Bastard (ODB) is een rapper, lid van de formatie Wu Tang Clan, de man die vrijwel nooit kwam opdagen bij optredens, vader van tenminste 13 kinderen, grootverbruiker van Budweisers en wiet. Hij stierf niet lang geleden aan een overdosis, op 35-jarige leeftijd. Al lang vraag ik me af waarom ik zo’n ODB-fan ben. Hij was in de verste verte niet de beste rapper. Zijn teksten zijn als los zand en hij werd bij voortduring overklast door medebendeleden Method Man en Raekwon en door collega’s als Mos Def, Paris, Notorious B.I.G. en Ice Cube. Maar hij is wel de rapper die me het meest ontroert. Door zijn poses, zijn echtheid, zijn onmogelijkheid. De ultieme chaos in zijn voorkomen. Zijn uitentreurende luiheid. En z’n, excusez le mot, uniciteit. Zijn skills zijn nu eenmaal met niemand anders te vergelijken.

ODB was geen genie, allerminst, maar wel een one of a kind. De woede die hij tentoonspreidde was echt. Hij sloeg om
niet te hoeven huilen. Die laatste aanduiding gebruikte dichter Tjitske Jansen enige tijd geleden in haar kritiek naar aanleiding van mijn bundel Underperformer. Een kwalificatie die me vol in het gezicht raakte, omdat Jansen begreep wat ik als dichter in die bundel aan het doen was. Rammen in plaats van breken. Om de oren slaan in plaats van in de armen vallen. In die zin grijpt deze drie-eenheid van H.H. ter Balkt, Ol’ Dirty Bastard en ondergetekende me dan ook naar de keel.
Ter Balkt bromt en beukt als een woedende boer die zijn land niet mag begieren. Ol’ Dirty Bastard was de man die je in een tunneltje opwachtte maar niet uit was op je portefeuille. Mijn woede is die van een man in een woonwijk die de assen van zijn leasewagen voelt kraken op de verkeersdrempels.

Het is altijd woede die tegen de traan aanligt, al doen de poses van de drie dichters anders vermoeden. Deze drie stemmen samenbrengen, aangelengd met een theelepel Peter Holvoet-Hanssen en een snuf Chet Baker, heeft me onnoemelijk veel uren nachtrust gekost, uren die ik nooit meer wil inhalen. Hoe ik het precies heb gedaan weet ik niet. Het was bladeren, knippen en plakken, luiduit voorlezen, de klankovereenkomst zoeken, weer weggooien en opnieuw beginnen. Jezelf bij het hoofd grijpen en wensen dat je een fatsoenlijk vak had gekozen, bijvoorbeeld lasser. En dan toch de triomf vinden, op het moment dat je buurman fluitend de nieuwe werkweek inluidt.

 

 

Je weet pas dat je in een verkeerd raadhuis zit

naar ‘Verkeerde raadhuizen’, H.H. ter Balkt,
uit de bundel Verkeerde raadhuizen

Als je het mos begrijpt dan lees je: ik ben het mos.

naar ‘Het Mos’, H.H. ter Balkt, uit de bundel Groenboek

Brandt mijn peper je gehemelte? Let’s get lost.

naar ‘Brooklyn Zoo’, Ol’ Dirty Bastard, van de CD Return to the 36 chambers (Is it burnin’? Well fuck now you’re learnin’.) en ‘Let’s get lost’van Chet Baker

Blues van de kaffer.

titel van een gedicht van H.H. ter Balkt uit de bundel Boerengedichten

Draai de media zachter.

naar ‘Tijding van een vliegtuigmagneet’, H.H. ter Balkt, uit de verzamelbundel In de waterwingebieden

Waar de hulpverlener kokt.

naar ‘Underperformer’, Erik Jan Harmens, uit de bundel Underperformer

Waar de tl-buis knikkebolt en drenkelingen brullen in koor.

naar ‘Vlaggenfabriek’, H.H. ter Balkt, uit de bundel Hemellichten en ‘Levenslied’, Peter Holvoet-Hanssen, uit de bundel Dwangbuis van Houdini

Bespelers van de blauwe theaters van de tabak.

naar ‘Tabaksvelden’, H.H. ter Balkt, uit de bundel Aardes deuren

Ik moet nog terug voor een spriets en een spank.

naar ‘Rawhide’, Ol’ Dirty Bastard, van de CD Return to the 36 chambers (Gotta come back to attack.) en ‘Underperformer’, Erik Jan Harmens, uit de bundel Underperformer

Stikmasjien: stik je triomf.

naar ‘Vlaggenfabriek’, H.H. ter Balkt, uit de bundel Hemellichten.

Sla me in slomo.

naar ‘Brooklyn Zoo’, Ol’ Dirty Bastard, van de CD Return to the 36 chambers (Hit me like slomo)

De bleue killerbij zingt tot onze moegecheerde kelen: Ch-ch… Plow! Iedereen moet in de container.

naar ‘Shimmy Shimmy Ya’ en ‘Brooklyn Zoo’, Ol’ Dirty Bastard, van de CD Return to the 36 chambers, en ‘Verkeerde raadhuizen’, H.H. ter Balkt, uit de bundel Verkeerde raadhuizen, en ‘Slotgebed’, Erik Jan Harmens, uit de bundel Underperformer en ‘Wekker, appel, muis’, H.H. ter Balkt, uit de bundel Hemellichten