Bach, basket en maagdelijke geboorte

Bach, Basket en maagdelijke geboorte. Jean Luc Godard waagt zich aan het boek der boeken, het verhaal der verhalen, de moeder der moeders: Maria.
In dit korte fragmentje zien we de montageduivel Godard aan het werk. Adembenemend mooie mix van fuga, basketbalveldgeluiden met een subtiele overgang van de basketbal naar de maan. Waarbij de gooi in de korf symbool staat voor de (zelf)bevruchting van het hoofdpersonage.

Je vous salue, Marie – JL Godard

Orphée (1949) – Jean Cocteau

Orphée (1949) is een vrij letterlijke transpositie van de mythe van Orpheus en Euridice naar het parijs van de jaren ’40. In dit fragment maken we kennis met de dichter Cégeste die een dichtbundel heeft gepubliceerd met alleen maar blanco pagina’s, getiteld ‘Nudisme’.  De invloed van Marcel Duchamp is hier al duidelijk voelbaar.

Orphée
Dîtes plutôt qu’ils me haïssent.
Quel est ce jeune ivrogne qui vient de me traiter si aimablement et qui n’a pas l’air de mépriser le luxe ?

Ancien poète
C’est Jacques Cégeste. Un poète ! Il a dix-huit ans et on l’adore. La princesse qui l’accompagne commandite la revue où il vient de publier ses premiers poèmes.

Orphée
Cette princesse est fort belle, et fort élégante.

Ancien poète
Elle est étrangère et elle ne peut pas se passer de notre milieu. Voilà sa revue.
Il tend à Orphée un album de pages blanches

Orphée
Je ne vois que des pages blanches !

Ancien poète
Celà s’appelle «NUDISME».

Orphée
Mais c’est ridicule !

Ancien poète
Moins ridicule que si ces pages étaient couvertes de textes ridicules ! Aucun excès n’est ridicule !
Orphée, votre plus grave défaut est de savoir jusqu’où on peut aller trop loin.

Rimbaud en Jean Luc Godard

De eindscene van Pierrot le fou gebruikt een citaat uit het gedicht ‘L’éternité’ van Rimbaud. Een typisch staaltje van Godardiaanse geluidsmontage. Het hoofdpersonage blaast zich op, een explosie volgt, geluiden van een kabbelende zee, volstrekte stilte en dan dit vers van Rimbaud, als een dialoog gebracht door beide hoofdpersonages. Het fragment is hier te bekijken.

Elle est retrouvée.
Quoi ? — L’Éternité.
C’est la mer allée
Avec le soleil.

Het volledige gedicht:

 

L’éternité

Elle est retrouvée.
Quoi ? — L’Éternité.
C’est la mer allée
Avec le soleil.

Âme sentinelle,
Murmurons l’aveu
De la nuit si nulle
Et du jour en feu.

Des humains suffrages,
Des communs élans
Là tu te dégages
Et voles selon.

Puisque de vous seules,
Braises de satin,
Le Devoir s’exhale
Sans qu’on dise : enfin.

Là pas d’espérance,
Nul orietur.
Science avec patience,
Le supplice est sûr.

Elle est retrouvée.
Quoi ? – L’Éternité.
C’est la mer allée
Avec le soleil.

Arthur Rimbaud,  ‘L’Éternité’

Marjolein Kats, ‘Welterusten’

Welterusten

Hier ga ik nooit weg. Alleen als ik de pijp uitga.
Ik zeg het vaak tegen mijn dochter. Ze kijkt weg en zwijgt, terwijl ze de afwas doet. Als ze klaar is, strijkt ze gehaast mijn kleren. Ze vouwt ze op en legt ze in de kast. Daarna vertrekt ze.
Mijn huis staat op het kruispunt van twee oude straten. Het volledige hoekpand is van mij: drie verdiepingen. Mijn ramen, die de hele breedte van twee zijden van de woonkamer beslaan, kijken uit op de kruising. De lamellen zijn altijd half geloken, zodat mensen niet naar binnen kunnen kijken.
Soms praat ze mij de oren van mijn kop. Ze komt binnen met boodschappen en vertelt over haar drie jongens, mijn kleinzonen. Ik zie hen nooit. Het is te druk om hen over de vloer te hebben. Ze vertelt over haar man en over haar werk. Ik laat haar praten. Ik ben blij als ze komt, maar ook als ze vertrekt.

Ik heb een hoek, hij heeft een hoek.
Eerst wist ik niet dat hij er woonde, totdat mijn dochter mij erop wees.
Ik wist dat er iets gebeurde. Zoveel mensen kwamen aan de deur, vooral mannen, op verscheidene momenten van de dag, die kortstondig naar binnen gingen en dan weer naar buiten, dat ik begon te vermoeden dat er een prostituee woonde.
Mijn dochter zei: ‘Papa, er wordt daar gedeald.’
Ik opende de lamellen bij een van de ramen, zodat ik precies vanuit mijn grote stoel naar de overkant kon turen.
Ik kwam erachter dat niemand bij me binnen kijkt.
Er brandt weinig licht in mijn woonkamer. Voetgangers lopen over het trottoir direct langs mijn raam. Ze lopen soms heen en weer, voordat ze oversteken, voordat ze aanbellen bij mijn overbuurman. Vaker lopen ze recht op hun doel af. Sommigen zijn uitgemergeld en hebben het typische uiterlijk van een junk, maar er komen ook jonge mensen aan de deur die goed doorvoed zijn en hippe kleren dragen. Soms in een groepje, meestal alleen.
Wie er ook aan de deur komt, ze hebben dezelfde doffe blik. Bij sommigen is alleen een lichte glans uit de ogen verdwenen, bij anderen – degenen bij wie je de botten kunt zien zitten – lijken de ogen hol en diepzwart, maar in allemaal zie ik de blik van iemand met een leven dat stilstaat of stil zal komen te staan. Ze leiden een dood leven.
De traplift brengt me twee verdiepingen naar boven. Ik slaap in het tweepersoonsbed op de oude slaapkamer. Vanuit het openstaande dakraam vang ik flarden van gesprekken op en heel zelden een ruzie. Daarom weet ik dat mijn overbuurman bruindealer is.
Hij komt regelmatig naar buiten en haalt bier bij de supermarkt om de hoek. Soms een winkelwagen vol. De dikke buik hangt over zijn broek en de huid van zijn blote armen die uit zijn hemd steken, is bedekt met tatoeages.
Hij is de man van deze straat. Niemand valt hem lastig, maar hij zorgt ook dat niemand overlast heeft. De politie rijdt weleens langs. Ik heb hen nooit zien binnengaan.
Als hij niet thuis is, zie je de klanten verbeten kijken. Aankloppen. Heen en weer lopen. Nog eens proberen. De straat oversteken. Terug.
Sommigen blijven midden op straat staan, wankelen en staren in de verte naar niets.
Ik zie nooit iemand gebruiken. Geen spuiten op straat.

Een jaar geleden was mijn hoek nog onze hoek. Ik woonde samen met mijn vrouw. Op een ochtend wilde ze niet meer wakker worden. Ze lag in bed, de ogen gesloten, en leek een glimlach op haar gezicht te hebben.
Ze was nog niet lang ziek, maar de ziekte was wreed. Het was beter zo, zei iedereen. Het verschrikkelijkste wat je kunt zeggen over iemand die sterft.
Sindsdien is mijn eetlust weg.
Mijn dochter komt om de dag, met tijden zelfs dagelijks, om eten voor mij te maken. Ik neem een paar happen en zodra ze de deur uit is, schuif ik de rest de prullenbak in. Mijn vrouw, haar moeder, kookte de aardappelen altijd precies zoals ik ze graag had.
Een dunne jongen met een witgele huid en een zwart petje heeft de blik al. Hij staat regelmatig voor mijn deur, hangt tegen mijn raamkozijn. Ik denk dat hij werkloos is. Hij voert in ieder geval niets uit. In mijn tijd ging dat anders. Ik heb altijd hard gewerkt. Zelfs ziek zijn bestond niet. Als je niets te doen hebt, slaan de verveling en het gevoel van nutteloosheid toe. Dat weet ik nu.

’s Nachts voel ik haar perkamenten huid tegen de mijne. Of hoor ik hoe ze zacht welterusten fluistert. Het afgrijselijkste moment van de dag is het ontwaken.
Ik zie hoe de parkeerautomaat gebruikt wordt als doorgeefluik. Een fietser die al verschillende malen op zijn gemak de straat op en neer is gereden, deponeert een pakketje in het klepje. Even later komt de bruindealer naar buiten die het eruit vist.
Ze schotelt me bloemkool en een karbonade voor en praat over het bejaardentehuis.
‘Dit huis is toch veel te groot voor je, pap. Je kunt het niet bijhouden en ik ook niet. En je woont in een rotbuurt.’
Ze bedoelt het niet zo, mijn pittige dochter. Ik begrijp dat zij de tijd niet heeft om mijn huishouden bij te houden of om haar oude vader te moeten voeren als een onwillig kind.
‘In het bejaardenhuis wordt er goed voor je gezorgd. Ik kan langskomen wanneer je wilt.’
Het liefst steek ik als een kind mijn vingers in mijn oren, maar ik ben te moe om te reageren.
Ik moet de dag doorkomen.
Opnieuw ontwaken.
Zuchten.
Me aankleden.
Met de traplift naar de badkamer.
Met de tweede traplift naar mijn luie stoel.

De ochtendzon schijnt de straat in. De gele jongen leunt tegen mijn vensterbank. Zijn handen in zijn zakken.
Ik hijs mezelf omhoog, ondersteun me met mijn wandelstok, loop naar de hal en open de voordeur. Ik wenk hem. Hij kijkt me argwanend aan en komt naar me toe. Ik stel hem een vraag, geef hem geld en beloof hem meer. Ik wil zien hoe hij het doet.
Vijf minuten later schelt de deurbel. Hij komt binnen en kijkt de woonkamer rond. Dan gaat hij voor me op de vloer zitten.
De gele jongen verwarmt met een aansteker de heroïne op het zilverpapier. Glanzend bruin wordt het. Een penetrante geur verspreidt zich en trekt aan mijn neusgaten. Met een buisje ademt hij de dampen in. Zijn ogen rollen. Zijn geest lijkt vertrokken.
Ik vraag hem wat er nu gebeurt.
Al knikkebollend probeert hij me aan te kijken. Hij pakt een nieuw stukje aluminiumfolie en legt er weer een brokje op. Hij houdt het me voor en overhandigt me het buisje. Verwarmt het.
Ik adem.
Na zeven seconden hoor ik hoe ze zacht welterusten fluistert.

©Marjolein Kats, 6-7 augustus 2013.

 

Marjolein Kats (1977) studeerde journalistiek in Tilburg en kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Ze volgde een paar jaar aan de SchrijversAcademie in Antwerpen en publiceerde in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Ze werkt onder meer als webredacteur en reisbegeleider. Ook werkt ze aan haar eerste roman.

Dit kortverhaal verscheen in de Burroughs-special van Deus Ex Machina.

Someone you slept with?

aboutdesouffle

Patricia : Do you know William Faulkner?

Michel: Someone you slept with?

Patricia: No, of course not, silly.

Michel: Then the hell with him. Undress.

Patricia: He’s a writer. He wrote ‘The Wild Palms.’

Michel: Take your sweater off.

Patricia: The last line is beautiful…. “Between grief and nothing, I’ll take nothing.”

Jean-Luc Godard, A bout de souffle

De Franse zomer van Deus:

In de films van de nouvelle vague generatie komen veel scenes voor met lezende acteurs, personages verdiept in een boek, of pratend over literatuur. Deze zomer hebben we  beelden uit films van JL Godard, François Truffaut, Eric Rohmer, Jacques Rivette, Robert Bresson en anderen uitgekozen. Je zal ze regelmatig aantreffen op onze facebookpagina. Ook op deze website signaleren we regelmatig referenties naar literatuur in de Franse cinema. Heb je tips over beeldmateriaal, literaire citaten, laat het ons weten.

 

Scene uit Alphaville (1965) waarin Anna Karina verzen van Paul Eluard reciteert. De tekst is een collage die JL Godard maakte van gedichten uit de bundel ‘Capitale de la douleur’. Dit is de tekst:

 

Ta voix, tes yeux, tes mains, tes lèvres,

Nos silences, nos paroles,

La lumière qui s’en va, la lumière qui revient,

Un seul sourire pour nous deux,

Par besoin de savoir, j’ai vu la nuit créer le jour sans que nous changions d’apparence,

Ô bien-aimé de tous et bien-aimé d’un seul,

En silence ta bouche a promis d’être heureuse,

De loin en loin, ni la haine,

De proche en proche, ni l’amour,

Par la caresse nous sortons de notre enfance,

Je vois de mieux en mieux la forme humaine,

Comme un dialogue amoureux, le cœur ne fait qu’une seule bouche

Toutes les choses au hasard, tous les mots dits sans y penser,

Les sentiments à la dérive, les hommes tournent dans la ville,

Le regard, la parole et le fait que je t’aime,

Tout est en mouvement, il suffit d’avancer pour vivre,

D’aller droit devant soi vers tout ce que l’on aime,

J’allais vers toi, j’allais sans fin vers la lumière,

Si tu souris, c’est pour mieux m’envahir,

Les rayons de tes bras entrouvraient le brouillard. »

 

België leert Amerika een lesje….

… in nederigheid:

Americans are learning how to lose, and soccer is teaching them how to do it. For the longest time, second place in any competition, domestic or international, has been regarded in the USA as a disaster of unmitigated proportions. (Third was not even worth acknowledging.) While other countries celebrated their silver or bronze medals with parties and parades, American commentators thrust microphones into the faces of the “losers” and asked, sotto voce and with unconcealed disappointment, “What happened?” or “What went wrong?”

The Paris Review.